ECLI:NL:RBDHA:2014:4921
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.M. Braam
- L. Koper
- G.F. van der Linden-Burgers
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen toekenning WW-uitkering na beëindiging dienstverband zonder bedrijfseconomische redenen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Infrastructuur en Milieu en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering aan een werknemer. De werknemer had zijn dienstverband per 1 februari 2013 beëindigd op basis van een vaststellingsovereenkomst, waarbij hij een ontslagvergoeding ontving. De Uwv had aanvankelijk de WW-uitkering geweigerd, maar later het bezwaar van de werknemer gegrond verklaard en de uitkering toegekend. De minister heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van het dienstverband niet het gevolg was van bedrijfseconomische omstandigheden en dat de werknemer verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank oordeelde dat de werknemer, ondanks de mogelijkheid tot werkhervatting, had gekozen voor vervroegde pensionering en dat er geen acute medische redenen waren die een ontslagname noodzakelijk maakten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Uwv en verklaarde het bezwaar van de werknemer tegen het primaire besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de WW-uitkering van de werknemer moest worden ingetrokken, en dat de minister recht had op vergoeding van het griffierecht.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden rond de beëindiging van een dienstverband en de criteria voor het toekennen van een WW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de werknemer niet in overwegende mate kon worden vrijgesteld van verwijtbare werkloosheid, en dat de Uwv de uitkering had moeten weigeren.