6. Ingevolge de Regeling verleent verweerder een vergunning aan de vreemdeling die in het kader van de Regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd:
a. die jonger is dan 21 jaar op de startdatum van de peilperiode;
b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, op de startdatum van de peilperiode tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag als bedoeld in artikel 28 Vw (asielaanvraag) heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag tenminste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;
c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én
d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van de regeling.
Verweerder verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op het moment van de beoordeling deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken. Verweerder beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B2. Het toetsmoment is het moment van de aanvraag.
Omtrent de voorwaarde onder a en b. is in de Regeling voorts opgenomen dat de IND als peilperiode de periode van 29 oktober 2012 (de datum van het Regeerakkoord) tot de datum inwerkingtreding van de overgangsregeling hanteert. Indien de vreemdeling tussen 29 oktober 2012 en de datum van inwerkingtreding van deze regeling 21 jaar wordt, werpt de IND dit niet tegen. Indien de termijn van vijf jaar verblijf in Nederland eerst wordt bereikt op de datum van inwerkingtreding van deze regeling, werpt de IND dit eveneens niet tegen. Indien de vreemdeling op startdatum van de peilperiode niet voldoet aan de overige voorwaarden, wijst de IND de aanvraag af.
De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend indien een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren. De overige voorwaarden gelden onverkort.
In paragraaf 3.3. van de Regeling, merkt verweerder, in aanvulling op het bepaalde in paragraaf B1/4.1.1 van de Vc 2000, de groep vreemdelingen die voldoet aan de voorwaarden van de regeling aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid (
thans derde lid) van het Vb 2000, vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend. Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van de Regeling en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/4.1.1, wijst verweerder de aanvraag af wegens het ontbreken van een mvv met toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000.