ECLI:NL:RBDHA:2014:4623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
C/09/14/37 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in verzoek tot opneming in het register paspoortsignaleringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de appellant, die niet ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot opneming of handhaving in het register paspoortsignaleringen. De appellant was in staat van faillissement verklaard op 14 januari 2014, waarna de rechter-commissaris op 17 februari 2014 een verzoek indiende tot opneming in het register. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E. Walinga, voerde aan dat het verzoek niet gemotiveerd was en niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet en de Paspoortwet. Hij betoogde dat zijn paspoort niet in de boedel viel en dat de curator geen recht had om het paspoort in te nemen.

De rechter-commissaris stelde echter dat het verzoek niet als een beschikking kon worden aangemerkt waartegen hoger beroep openstond. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid tot paspoortsignalering niet bij de rechter-commissaris lag, maar bij de minister van Binnenlandse Zaken. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de rechter-commissaris niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier D.D. Vorst en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Sector civiel recht
Insolventienummer: C/09/14/37 F
Uitspraak: 28 maart 2014
Beschikking van de meervoudige kamer op het hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E. Walinga,
curator: mr. J.A. Dullaart,
tegen het verzoek van de rechter-commissaris mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers (hierna: het verzoek) van 17 februari 2014 in het faillissement van appellant.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • het “Verzoek (artikel 19) tot opneming of handhaving in het register paspoortsignaleringen” van de rechter-commissaris van 17 februari 2014;
  • het appelschrift van 24 februari 2014 van appellant;
  • de brief van 10 maart 2014 met de aanvullende gronden inzake het appelschrift van appellant;
  • de reactie van de rechter-commissaris van 13 maart 2014 op het appelschrift van appellant.
1.2.
De advocaat van appellant heeft bij brief van 10 maart 2014 bericht dat appellant niet bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep zal verschijnen, omdat hij zijn moeder zal begeleiden bij een ziekenhuisbezoek en heeft verzocht de mondelinge behandeling van het hoger beroep aan te houden tot een nader te bepalen datum. De rechtbank heeft de advocaat van appellant op 10 maart 2014 bericht dat zij het verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling niet zal honoreren en dat de mondelinge behandeling op 14 maart 2014 zal doorgaan.
1.3.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 maart 2014. Bij deze behandeling zijn de advocaat van appellant alsmede de curator verschenen en gehoord. Appellant is, alhoewel hiertoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Bij vonnis van 14 januari 2014 is appellant in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de rechter-commissaris en de curator als zodanig.
2.2.
Op 17 februari 2014 heeft de rechter-commissaris een “Verzoek (artikel 19) tot opneming of handhaving in het register paspoortsignaleringen” gedaan.

3.Het beroep en de standpunten

3.1.
Het beroep van appellant strekt ertoe dat het verzoek van de rechter-commissaris van 17 februari 2014 wordt vernietigd.
3.2.
Appellant heeft daartoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd. Het verzoek is door de rechter-commissaris niet gemotiveerd en voldoet daarmee in het bijzonder niet aan de motiveringseisen van de Faillissementswet en aan de motiveringseisen die aan rechtelijke beslissingen worden gesteld in artikel 30 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 121 van de Grondwet. Daarnaast zijn de instructies van de curator, dat appellant zijn paspoort op het kantoor van de curator dient in te leveren, in strijd met de wet aangezien het Nederlandse paspoort rijkseigendom is en de Staat zich in artikel 4 van de Paspoortwet de eigendom hiervan heeft voorbehouden. Het paspoort valt derhalve niet in de boedel, zodat de curator niet op die grond het paspoort onder zich kan nemen. In de artikelen 52 en 55 Paspoortwet is bepaald welke autoriteiten bevoegd zijn tot inhouding van het paspoort. Dat is niet de curator. Artikel 19 juncto artikel 52 Paspoortwet voorziet er ook niet in dat de rechter-commissaris deze bevoegdheid aan de curator of een andere derde kan delegeren. De instructies van de curator dienen derhalve te worden vernietigd. Het verzoek is op onjuiste gronden genomen en de belangen van appellant dienen in de afweging betrokken te worden. Appellant houdt zich aan de verplichtingen uit hoofde van de Faillissementswet, houdt zich beschikbaar voor de curator en verleent waar gevraagd zijn medewerking aan de afwikkeling van zijn faillissement. Het verzoek voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit waaraan gebruik van het dwangmiddel c.q. de paspoortsignalering dient te worden getoetst. Het vervallen van het paspoort is voor appellant disproportioneel nadelig nu de kosten voor een nieuw paspoort of identiteitskaart voor zijn rekening komen.
3.3.
De rechter-commissaris stelt zich op het standpunt dat het verzoek (artikel 19) tot opneming of handhaving in het register paspoortsignaleringen (hierna ook: het verzoek tot opneming in het paspoortregister’) niet kan worden aangemerkt als een beschikking waartegen op grond van artikel 67 Fw hoger beroep kan worden ingesteld en dat appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens de rechter-commissaris is het verzoek tot opneming in het paspoortregister bovendien niet aan te merken als een verzoek tot vervallenverklaring van het paspoort. Voor het geval appellant wel ontvankelijk is, wijst de rechter-commissaris er op dat het verzoek tot opneming in het paspoortregister niet behoeft te worden gemotiveerd. Voorts wordt toegelicht dat appellant niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht ex artikel 105 Faillissementswet en dat dient te worden gevreesd dat appellant zonder toestemming van de rechter-commissaris naar Thailand zal vertrekken.
3.4.
De curator heeft ter terechtzitting het standpunt van de rechter-commissaris ondersteund.

4.De beoordeling

4.1.
Het hoger beroep is tijdig en door een advocaat ingesteld.
4.2.
Gedurende het faillissement mag de gefailleerde zonder toestemming van de rechter-commissaris zijn woonplaats niet verlaten (artikel 91 Faillissementswet). Teneinde te voorkomen dat gefailleerde zonder toestemming zijn woonplaats – in de praktijk: het land –
verlaat, is de rechter-commissaris bevoegd om het paspoort van de gefailleerde in te nemen (artikel 52 Paspoortwet) en kan op verzoek van de rechter-commissaris een paspoortaanvraag worden geweigerd of het recht op een reeds verstrekt paspoort komen te vervallen (artikel 19 en artikel 25 Paspoortwet). Een verzoek van de rechter-commissaris tot weigering of vervallenverklaring wordt gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk (de minister). Indien het verzoek van de rechter-commissaris voldoet aan de voorwaarden van artikel 19 Paspoortwet, vermeldt de minister de betrokken persoon en de overige in artikel 25 lid 3 Paspoortwet bedoelde gegevens in een door hem bij te houden register, het paspoortregister. Voorts deelt de minister de autoriteiten, die tot het verstrekken en inhouden van reisdocumenten bevoegd zijn, ingevolge artikel 25 lid 4 Paspoortwet mee aan welke in het register vermelde personen een reisdocument kan worden geweigerd, dan wel van wie het reisdocument moet worden ingehouden. De bevoegdheid tot paspoortsignalering (opname in het register paspoortsignaleringen) is dan ook geen bevoegdheid van de rechter-commissaris, maar van de minister.
4.3.
Het beroep richt zich tegen het door de rechter-commissaris op 17 februari 2014 aan het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten gezonden formulier met als opschrift “Verzoek (artikel 19) tot opneming of handhaving in het register paspoortsignaleringen”. Dit formulier en met name het opschrift daarvan wekt de suggestie dat de rechter-commissaris – los van een verzoek tot weigering of vervallenverklaring – de minister kan verzoeken een gefailleerde te doen opnemen in het register paspoortsignaleringen. Bovendien lijkt het erop dat de rechter-commissaris, gelet op haar opmerking ter zake, van deze veronderstelling uitgaat. De Paspoortwet voorziet hier evenwel niet in. Uit artikel 25 leden 1 en 3 Paspoortwet vloeit voort dat, indien het verzoek ex artikel 19 Paspoortwet aan de gestelde voorwaarden voldoet, de minister de paspoortsignalering in het betreffende register verricht. Voor zover het verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek tot weigering of vervallenverklaring (artikel 19 Paspoortwet), met een gelijktijdig verzoek om uitvoering te geven aan artikel 25 lid 3 Paspoortwet, blijft dit op de Paspoortwet gebaseerde verzoek van de rechter-commissaris aan de minister op zichzelf voor appellant (nog) zonder direct rechtsgevolg en is het, anders dan appellant ter terechtzitting heeft aangevoerd, geen beschikking waartegen ingevolge artikel 67 Faillissementswet hoger beroep openstaat. Eerst na inhouding van het paspoort van appellant, waarvan thans nog geen sprake is, kan de daartoe bevoegde autoriteit een besluit nemen tot vervallenverklaring van dit paspoort. Indien deze autoriteit daartoe overgaat, staat daartegen bezwaar en beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht open.
4.4.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit maakt mede dat hetgeen appellant verder heeft aangevoerd geen bespreking behoeft.

5.De beslissing

De rechtbank
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.G.J. de Heij, mr. R. Cats en mr. C.W.D. Bom in aanwezigheid van D.D. Vorst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2014.