ECLI:NL:RBDHA:2014:4390
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Amerikaanse, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf bij haar kind. Het primaire besluit van 18 april 2013, waarin de aanvraag werd afgewezen, leidde tot een bezwaar dat door verweerder niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiseres niet tijdig was ingediend, aangezien de bezwaartermijn liep tot en met 17 mei 2013. Eiseres stelde dat zij het bezwaarschrift op 10 mei 2013 had verzonden, maar verweerder ontkende dit en stelde dat het bezwaarschrift pas op 6 juni 2013 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het risico van niet-ontvangst van het bezwaarschrift bij eiseres lag, omdat het niet aangetekend was verzonden. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten waren die erop wezen dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden of ontvangen.
Daarnaast werd het beroep van eiseres op een uitlating van een medewerker van verweerder verworpen, omdat deze uitlating na afloop van de bezwaartermijn was gedaan. De rechtbank oordeelde dat artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, waardoor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.