ECLI:NL:HR:2008:BC9552

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43983
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
  • C. Schaap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste uitlating van een gemeenteambtenaar inzake bezwaartermijn parkeerbelastingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen X B.V. en de gemeente Zwolle over de naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. Het Hoofd sectie belastingen van de gemeente Zwolle verklaarde het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Na verzet van belanghebbende verklaarde de Rechtbank het verzet ook ongegrond. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onjuist had geoordeeld over de toepasselijkheid van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een bezwaar dat na de termijn wordt ingediend niet-ontvankelijk kan worden verklaard, tenzij de indiener redelijkerwijs mocht vertrouwen op een uitlating van een bestuursorgaan. In dit geval had de directeur van belanghebbende op 5 april 2006 informatie ingewonnen over de bezwaartermijn, waarbij hem was meegedeeld dat hij binnen zes weken na ontvangst van een duplicaataanslagbiljet in bezwaar kon komen. De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende op deze uitlating mocht vertrouwen en dat de niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de bezwaartermijn achterwege moest blijven. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en gelastte dat de gemeente Zwolle het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.

Uitspraak

Nr. 43.983
18 april 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 12 maart 2007, nr. AWB 06/1937, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank, betreffende een aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Zwolle.
1. Het geding in feitelijke instantie
Het Hoofd sectie belastingen van de gemeente Zwolle heeft bij uitspraak het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 november 2006 het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij haar in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Op 4 april 2006 is het aanslagbiljet van een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Zwolle aangebracht aan de auto van belanghebbende. De directeur van belanghebbende heeft op 5 april 2006 gebeld naar een op dat biljet vermeld telefoonnummer. Daarop is hem namens de heffingsambtenaar medegedeeld dat belanghebbende binnen zes weken na de ontvangst van een toe te zenden acceptgirobiljet in bezwaar kon komen.
3.1.2. Circa elf weken na 4 april 2006 heeft belanghebbende een duplicaataanslagbiljet met acceptgiro ontvangen. Binnen zes weken daarna heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet tegen deze uitspraak is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
3.3. In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Die bepaling vindt ook toepassing in een situatie dat een belanghebbende aan een uitlating van een bestuursorgaan het vertrouwen mag ontlenen dat hij zijn bezwaarschrift nog na afloop van de wettelijke bezwaartermijn kan indienen (vgl. HR 22 november, nr. 35601, BNB 2001/28). In een zodanige situatie wordt toepassing van die bepaling niet verhinderd door de omstandigheid dat de uitlating is gedaan tijdens een gesprek waartoe de belanghebbende het initiatief heeft genomen. Het oordeel van de Rechtbank dat in het onderhavige geval het bepaalde in artikel 6:11 Awb niet van toepassing is omdat de omstandigheid dat belanghebbende ervoor heeft gekozen telefonische informatie in te winnen, voor haar risico dient te komen, nu op het aanslagbiljet duidelijk was vermeld op welke wijze en binnen welke termijn bezwaar kon worden ingediend, berust derhalve op een onjuiste rechtsopvatting.
3.4. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Belanghebbende heeft aan de in 3.1.1 vermelde mededeling het vertrouwen mogen ontlenen dat zij tijdig in bezwaar kon komen binnen zes weken na de ontvangst van het duplicaataanslagbiljet met acceptgiro. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest door niet binnen zes weken na 4 april 2006 bezwaar in te dienen. Ingevolge artikel 6:11 Awb dient niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn derhalve achterwege te blijven.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 13 november 2006 gegrond,
verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond, en
gelast dat de gemeente Zwolle aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2008.