Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De feiten
is niet alleen onbetaalbaar; ook dient cliënt alsdan telkens op zijn beurt te wachten; ook bij calamiteiten.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden. De gedetineerde vorderde dat hij weer gebruik mocht maken van de 'advocatentelefoon', die was afgeschaft in de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. De afschaffing van deze telefoon betekende dat gedetineerden alleen nog via een 'kaarttelefoon' met hun advocaat konden bellen, wat volgens de eiser zijn recht op een eerlijk proces zou schenden, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De eiser stelde dat de nieuwe regeling zijn mogelijkheden om effectief contact te onderhouden met zijn advocaat ernstig beperkte, vooral gezien de complexiteit van zijn strafzaak, het zogenaamde 'Passage-proces'.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser de mogelijkheid had om beklag te doen bij de Commissie van Toezicht van de penitentiaire inrichting, en dat deze procedure voldoende waarborgen biedt. De rechter concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vordering, en dat de problemen die hij ondervond niet zodanig waren dat ze een schending van zijn rechten onder het EVRM rechtvaardigden. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.424,-- werden begroot.
Deze uitspraak benadrukt de afweging tussen de detentieregels en de rechten van gedetineerden, en bevestigt dat er alternatieve rechtsgangen zijn voor gedetineerden om hun belangen te behartigen. De uitspraak is een belangrijke overweging voor de rechtspositie van gedetineerden in Nederland, vooral in het kader van hun communicatie met juridische vertegenwoordigers.