ECLI:NL:RBDHA:2014:4124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
C/09/456096 KG RK 13-2306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen rechter-commissaris in strafzaken

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2014 de verzoeken tot wraking van de rechter-commissaris, mr. M. Koole, afgewezen. De verzoekers, vertegenwoordigd door de advocaten mr. I.A. van Straalen en mr. H. Weisfelt, voerden aan dat de rechter-commissaris partijdig was tijdens het getuigenverhoor op 5 december 2013. Tijdens dit verhoor zouden er drie incidenten hebben plaatsgevonden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek. De verzoekers stelden dat de rechter-commissaris onterecht opmerkingen had gemaakt die de getuige in bescherming leken te nemen en dat zij de vraagstelling van de advocaten als onduidelijk had gekwalificeerd, wat de schijn van partijdigheid zou wekken.

De rechter-commissaris heeft in haar verweer gesteld dat het wrakingsverzoek werd gedaan nadat het proces-verbaal al was opgemaakt en dat de advocaten geen aantekeningen hadden gemaakt van de incidenten tijdens het verhoor. De wrakingskamer oordeelde dat de door de verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbrak. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeken tot wraking in al hun onderdelen falen en dat de behandeling van de onderliggende procedure voortgezet kan worden. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. T.B. van Amen, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/56
zaak-/rekestnummer: C/09/456096 KG RK 13-2306
parketnummers: 09/901298-12 en 09/901299-12
datum beschikking: 20 januari 2014
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaken van:
[verzoeker sub 1],
wonende te [plaats],
hierna: verzoeker sub 1,
advocaat: mr. I.A. van Straalen
en
[verzoeker sub 2],
wonende te [plaats],
hierna: verzoeker sub 2,
advocaat: mr. H. Weisfelt;
strekkende tot wraking van:
mr. M. KOOLE,
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag,
hierna: de rechter-commissaris.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

In de strafzaken van verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2 heeft op 5 december 2013 een getuigenverhoor plaatsgevonden door de rechter-commissaris.
Na het verhoor van de getuige, tijdens het dicteren, hebben de advocaten van verzoeker sub 1 en vervolgens van verzoeker sub 2 de rechter-commissaris gewraakt.
Door de rechter-commissaris en de griffier is een proces-verbaal van wraking opgemaakt, met als bijlage een (concept) proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] d.d. 5 december 2013.
De rechter-commissaris heeft voorts bij brief d.d. 2 januari 2014 schriftelijk haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven en geconcludeerd tot afwijzing.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 6 januari 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn:
- mr. I.A. van Straalen voornoemd;
- mr. dr. J.M. Lintz, namens zijn kantoorgenoot mr. Weisfelt;
- de rechter-commissaris.
Mr. Van Straalen heeft aan de hand van schriftelijke aantekeningen, die hij aan de rechtbank heeft overgelegd, het woord gevoerd en het wrakingsverzoek toegelicht.
Mr. dr. Lintz heeft het woord gevoerd en het wrakingsverzoek toegelicht.
De rechter-commissaris heeft het woord gevoerd.

3.Het standpunt van verzoekers

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven – door mr. Van Straalen het volgende ten grondslag gelegd.
Er hebben tijdens het verhoor drie incidenten plaatsgevonden, waarbij het derde incident de doorslag gaf om het wrakingsverzoek te doen.
Het eerste incident betrof een opmerking van de rechter-commissaris dat de advocaat niet met de getuige in discussie moest gaan, terwijl de advocaat niet meer deed dan de getuige wijzen op de aard van een afgelegde verklaring van een andere getuige waarmee deze getuige werd geconfronteerd. De rechter-commissaris heeft voorts opgemerkt dat de door de advocaat gestelde vraag onduidelijk zou zijn en dat de getuige daarin gelijk zou hebben. De rechter-commissaris kon desgevraagd niet zeggen waarom de vraag onduidelijk zou zijn.
Het tweede incident vond plaats tijdens het voorlezen van de verklaring, nadat de griffier het verhoor had opgetekend. De rechter-commissaris herinnerde zich tijdens het voorlezen van het verhoor dat de getuige ook nog had gezegd dat hij een “grote enveloppe” van zijn (eigen) advocaat had ontvangen. De advocaat (mr. Van Straalen) heeft daarop gezegd dat hij er zeker van was dat de getuige dit niet had gezegd. De rechter-commissaris bleef bij haar standpunt dat deze opmerking wel was gemaakt. De opmerking van de getuige was niet door de griffier of de rechter-commissaris tijdens het verhoor opgetekend. Gezien de vraagstelling in het verhoor en de antwoorden die de getuige gaf, was niet aannemelijk dat hij de gewraakte opmerking had gemaakt. Als hij wel zou hebben gezegd dat hij een grote enveloppe had ontvangen van zijn advocaat, had het zeer voor de hand gelegen dat de rechter-commissaris zou hebben gevraagd wat er in die enveloppe zat, hetgeen niet is gebeurd.
Het derde incident betreft de omstandigheid dat nadat de advocaat de rechter-commissaris had verzocht om aantekening te maken van het gedrag van de getuige (nu deze op opstandige wijze reageerde op de vragen), de rechter-commissaris als haar waarneming noteerde dat het gedrag door de vraagstelling van de advocaten zou zijn veroorzaakt. Hiervoor bestond echter geen grond, nu de getuige zich al vanaf het begin van het verhoor opstandig gedroeg. Het opnemen van een dergelijke opmerking in het dossier, ter kennisname van de inhoudelijk oordelende rechters, is unfair en kan het oordeel van deze rechters beïnvloeden, terwijl daarnaast nog een verhoor van een andere getuige diende plaats te vinden met dezelfde strekking.
Er bestaat bij de verdediging onvoldoende vertrouwen dat deze rechter-commissaris een voldoende objectieve houding zal innemen bij dat verhoor, terwijl voorts niet geaccepteerd kan worden dat het onderzoek inhoudelijk door haar op een zo vooringenomen wijze wordt gestuurd.
Mr. Weisfelt heeft zich bij de genoemde gronden aangesloten en voorts in het proces-verbaal van wraking de wrakingsgrond doen toevoegen dat de rechter-commissaris nadat het wrakingsverzoek was gedaan een opmerking van de getuige heeft laten opnemen over de afwezigheid van zijn advocaat.
Mr. Lintz heeft tijdens de zitting daar nog het volgende aan toegevoegd:
De rechter-commissaris heeft de getuige, die zeer belastend over cliënt heeft verklaard , in bescherming genomen door hem te souffleren en door te weigeren om inconsistenties in zijn verklaring in het proces-verbaal op te nemen. De rechter-commissaris hield hem meermalen zijn politieverklaring voor. Dat gebeurde niet om hem een vraag te stellen, maar om de getuige te helpen bij de beantwoording. Advocaten wordt op die manier de mogelijkheid ontnomen om discrepanties bloot te leggen en het wordt onduidelijk of de getuige zich iets uit zichzelf herinnert of dat hij dit zich herinnert vanwege het voorhouden van de verklaring. Door aan te geven een vraag niet begrijpelijk te vinden, heeft de rechter-commissaris de schijn van partijdigheid gewekt. Uit haar opmerking waarop de wraking volgde, blijkt morele sympathie met de getuige. De advocaten wilden dat de koppige, halsstarrige houding van de getuige uit het proces-verbaal zou blijken en hebben daarom om de vastlegging in het proces-verbaal van de eigen waarneming van de rechter-commissaris daaromtrent gevraagd. Dit verzoek heeft zij eerst genegeerd, waarna zij opmerkte dat zij de getuige niet obstinaat vond en dat het gedrag van de getuige door de advocaten zelf werd veroorzaakt.

4.Het standpunt van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft – samengevat – aangevoerd dat het wrakingsverzoek werd gedaan nadat het proces-verbaal reeds was opgemaakt en vastgesteld. De raadslieden hadden ingestemd met het proces-verbaal en hadden geen nadere opmerkingen. In het proces-verbaal, dat op ambtseed is opgemaakt, is verslag gedaan van al hetgeen zich tijdens het getuigenverhoor heeft voorgedaan, met uitzondering van het eerste incident, dat laatste omdat het niet relevant leek. De raadslieden hebben hiervan ook geen aantekening gevraagd. Het proces-verbaal dient in onderhavige zaak derhalve tot uitgangspunt te worden genomen. Op hetgeen de raadslieden thans in afwijking daarvan stellen, kunnen zij geen beroep doen.
Dat de rechter-commissaris inhoudelijk sturend zou zijn opgetreden, is onjuist. Uit het proces-verbaal blijkt dat zij open vragen heeft gesteld en dat zij de getuige met het dossier had geconfronteerd, nadat hij zijn verhaal had gedaan. De raadslieden hebben de rechter-commissaris tijdens haar vraagstelling niet onderbroken.
Bij de ondervraging door mr. Van Straalen deed zich het eerste incident voor. In de beschrijving van het eerste incident door mr. Van Straalen ontbreekt volgens de rechter-commissaris dat mr. Van Straalen bij het voorhouden van verklaringen niet volledig was, hetgeen door de getuige werd opgemerkt. De rechter-commissaris heeft toen willen zeggen dat daardoor de vraagstelling van mr. Van Straalen voor de getuige onduidelijk was. Daarna is het getuigenverhoor voortgezet. Dat de rechter-commissaris de getuige heeft gesouffleerd of heeft geweigerd inconsistenties op te nemen, blijkt niet en is volgens haar onjuist.
Bij het tweede incident was de rechter-commissaris het niet eens met de advocaten en waren de herinneringen anders. De discussie is volledig weergegeven in het proces-verbaal.
Het derde incident deed zich voor nadat de rechter-commissaris zich na enig aandringen van de advocaten uitliet over haar waarneming van het gedrag van de getuige. Volgens de rechter-commissaris mag een advocaat vragen om deze waarneming weer te geven en te laten opnemen in het proces-verbaal. De verdediging loopt dan wel het risico dat deze waarneming anders is dan de eigen perceptie, hetgeen zich hier voordeed. Daarmee heeft de rechter-commissaris echter geen blijk gegeven van de schijn van partijdigheid of bevooroordeeldheid.
De rechter-commissaris heeft nadat het wrakingsverzoek was gedaan nog één opmerking van de getuige in het proces-verbaal opgenomen, omdat deze opmerking vóór het wrakingsverzoek was gedaan en de rechter-commissaris de opmerking mogelijk relevant voor de zittingsrechter achtte.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven op zichzelf en ook in samenhang bezien geen grond te vrezen dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbreekt, noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt.
De wrakingskamer acht daartoe in de eerste plaats redengevend dat uit het proces-verbaal van het verhoor niet blijkt dat het verhoor door de rechter-commissaris is onderbroken door de raadslieden. Evenmin is door hen gevraagd om de confrontatie met bepaalde dossierstukken uit te stellen. Vast staat slechts dat de getuige [getuige] eerst door de rechter-commissaris is ondervraagd, waarbij zij de getuige met de inhoud van het dossier heeft geconfronteerd. Dat de rechter-commissaris sturend is opgetreden of dat zij de getuige gesouffleerd of moreel gesteund heeft, blijkt uit het proces-verbaal niet. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft mr. Weisfelt zijn stellingen op dit punt onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. Meer in het algemeen geldt dat wanneer de raadslieden het niet eens waren met de wijze van ondervraging door de rechter-commissaris, het voor de hand had gelegen dat zij tijdens het verhoor of het (voorlezen van het) dictaat hadden ingegrepen. Dat is alleen gebeurd ten aanzien van de verklaring over “de grote enveloppe”. Van dit incident is in het proces-verbaal melding gemaakt, waarbij de standpunten van de rechter-commissaris en de raadslieden zijn weergegeven. Uit de enkele omstandigheid dat tussen genoemde personen onenigheid is ontstaan over hetgeen daadwerkelijk door de getuige is gezegd, volgt niet dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid bij de rechter-commissaris. Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken, maar in casu geldt juist dat de rechter-commissaris van deze onenigheid verslag heeft gedaan en de raadslieden hebben ingestemd met de inhoud daarvan. De wrakingskamer acht deze gang van zaken onder de gegeven omstandigheden te billijken.
Dat de rechter-commissaris heeft ingegrepen tijdens de ondervraging door mr. Van Straalen is op zichzelf evenmin een grond om aan te nemen dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid. Het is immers de wettelijke taak van de rechter-commissaris om leiding te geven aan het verhoor, ervoor te waken dat vragen zo duidelijk en ondubbelzinnig mogelijk worden gesteld en om, wanneer dat niet het geval is of daarover verschil van mening ontstaat, in te grijpen. Dat de rechter-commissaris de vraag van de advocaat als onduidelijk heeft gekwalificeerd en de discussie tussen de getuige en de advocaat heeft beëindigd moge door de advocaat als ongelukkig zijn ervaren, maar daaruit vloeit niet zonder meer voort dat sprake is van (een schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt uit de stellingen van mr. Van Straalen dan ook onvoldoende dat daarvan sprake is. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat dat mr. Van Straalen geen aantekening van dit incident in het proces-verbaal heeft verlangd.
Na het voorlezen van het dictaat hebben de raadslieden aan de rechter-commissaris gevraagd om haar mening te geven over hun waarneming dat de getuige erg obstinaat was ten aanzien van de vragen die zij hem stelden. Na het herhalen van dit verzoek heeft de rechter-commissaris opgemerkt dat zij het woord obstinaat niet zou gebruiken. Zij heeft opgemerkt dat de getuige met wedervragen reageerde op sommige vragen en dat dit verdedigend leek. Tevens heeft de rechter-commissaris opgemerkt dat de advocaten de getuige benaderden op een manier waarop dat haar niet verbaasde. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan een partij de rechter-commissaris niet dwingen om de eigen waarneming te formuleren en deze op te nemen in het proces-verbaal. Nu de rechter-commissaris haar waarneming, na herhaald verzoek, toch heeft gegeven, kan haar niet worden tegengeworpen dat deze de verdediging onwelgevallig is. Kennelijk hebben de rechter-commissaris en de verdediging een verschillende visie op de houding van de getuige tijdens de ondervraging en de kwalificatie daarvan. De opmerking van de rechter-commissaris “dat de advocaten de getuige benaderen op een manier waardoor haar dat niet verbaast”, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel wellicht ongelukkig geformuleerd, gaat het hier om de eigen waarneming van de rechter-commissaris, waarmee zij kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat de advocaten de getuige aan een zeer kritische ondervraging hebben onderworpen en hij daarop verdedigend heeft gereageerd. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit deze enkele opmerking, wat daar verder van zij, niet de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid heeft ontbroken dan wel dat deze de schijn van partijdigheid heeft opgewekt.
Mr. Weisfelt heeft tot slot als wrakingsgrond aangevoerd dat de rechter-commissaris nadat het wrakingsverzoek was gedaan in het proces-verbaal nog een opmerking van de getuige over de afwezigheid van zijn advocaat heeft laten opnemen. Nu deze opmerking van de getuige voor de wraking was gemaakt, valt het feit dat de rechter-commissaris dit alsnog in het proces-verbaal heeft opgenomen niet als blijk of schijn van partijdigheid te duiden. Ook in het andere geval valt overigens niet in te zien waarom een dergelijke handeling op vooringenomenheid zou wijzen.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de gedane wrakingsverzoeken falen in al hun onderdelen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst de verzoeken tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker sub 1 p/a zijn advocaat mr. I.A. van Straalen;
• de verweerder sub 2 p/a zijn advocaat mr. H. Weisfelt;
• de rechter-commissaris mr. M. Koole.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, voorzitter, O. van der Burg en I. Brand, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2014.