ECLI:NL:RBDHA:2014:4007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
852001-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van ambtsgeheim door raadslid van de gemeente Delft

Op 2 april 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een raadslid van de gemeente Delft, dat verdacht werd van het schenden van een ambtsgeheim. De verdachte, geboren in 1947, was lid van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte en had in oktober 2013 vertrouwelijke informatie over de aanbesteding van de Sebastiaansbrug te Delft openbaar gemaakt via een persbericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze informatie naar buiten heeft gebracht, ondanks dat hij op de hoogte was van de geheimhoudingsplicht die op hem rustte. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de informatie die de verdachte heeft vrijgegeven als geheim diende te worden beschouwd, conform artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de informatie niet geheim was en dat de verdachte geen opzet had, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de geheimhouding en desondanks heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke schending van een ambtsgeheim en hem veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder in aanraking was gekomen met justitie en dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van het feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852001-14
Datum uitspraak: 2 april 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1947 te [geboortedag],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 maart 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2013 tot en met 6 november 2013
te Delft, althans in Nederland, een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift
dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten raadslid van de gemeente Delft
en/of lid van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van de gemeente Delft,
verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft verdachte vertrouwelijke/geheime informatie, te weten informatie
over de aanbesteding/het ontwerp van de Sebastiaansbrug te Delft afkomstig uit
de besloten overlegvergaderingen van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte
van 29 oktober 2013 en 31 oktober 2013 door middel van een door hem,
verdachte, uitgegeven persbericht aan derden verstrekt;
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1] Verdachte was eind 2013 namens de SP gemeenteraadslid van de gemeente Delft. In die hoedanigheid heeft hij op 31 oktober 2013 een besloten vergadering van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van de gemeente Delft bijgewoond. Op die vergadering werd gesproken over de aanbesteding/het ontwerp van de Sebastiaansbrug te Delft. [2]
Verdachte wordt er thans van verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan schending van een ambtsgeheim door als geheim bestempelde informatie uit deze besloten vergadering aan derden te verstrekken door middel van een door hem uitgegeven persbericht.
Om de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk een ambtsgeheim heeft geschonden, zoals tenlastegelegd, dient de rechtbank achtereenvolgens de volgende deelvragen te beantwoorden:
  • Heeft verdachte informatie uit de vergadering van de commissie naar buiten gebracht?
  • Dient de naar buiten gebrachte informatie uit de vergadering van de commissie als een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht te worden aangemerkt?
  • Had verdachte opzet op het naar buiten brengen van die geheime informatie?
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de informatie die verdachte in zijn persbericht heeft opgenomen geheim was: de commissie had de bevoegdheid dit te bepalen en de aangevoerde grond tot geheimhouding (te weten artikel 10, tweede lid, sub b, van de Wet openbaarheid van bestuur) kan op grond van het dossier worden aangenomen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit omdat de informatie die verdachte in het persbericht heeft opgenomen niet geheim was: in de eerste plaats ging verdachte ervan uit dat geheimhouding slechts bij unanimiteit van stemmen kan worden opgelegd en hij had zelf tegen gestemd en in de tweede plaats heeft de gemeente de informatie zelf op 14 februari 2014 ook naar buiten gebracht.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit omdat bij verdachte geen opzet bestond op het naar buiten brengen van geheime informatie. Verdachte wist niet dat de informatie geheim was en kon dat ook niet weten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Heeft verdachte informatie uit de vergadering van de commissie naar buiten gebracht?
Dat verdachte informatie uit de vergadering van de commissie naar buiten heeft gebracht, staat vast. In het dossier bevindt zich een aangifte tegen verdachte, met als bijlage een mailwisseling tussen verdachte en aangever, startende op 1 november 2013, waarin verdachte het door hem uit te geven persbericht heeft bijgevoegd. In dit persbericht maakt verdachte melding van een conflict van de gemeente Delft met de provincie Zuid-Holland over de aanbesteding van de Sebastiaansbrug, van de inhoud daarvan en de van de politieke discussie daarover. In het persbericht is aangegeven dat de meerderheid van de commissie heeft bepaald dat de hele discussie vertrouwelijk is, maar dat de partij van verdachte het daar niet mee eens is. [3] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit persbericht inderdaad heeft uitgegeven. [4]
Dient de informatie uit de vergadering van de commissie als een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht te worden aangemerkt?
De rechtbank stelt voorop dat het niet aan de strafrechter is om zelfstandig te beoordelen of de in artikel 227, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde en beweerdelijk door verdachte geschonden geheimhoudingsplicht terecht aan verdachte is opgelegd. Het is echter wel de taak van de strafrechter om de vraag te onderzoeken of de aan verdachte opgelegde geheimhoudingsplicht formeel in overeenstemming is met de wettelijke regeling waarop deze is gebaseerd (zie: HR 17 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4610).
In het onderhavige geval is de geheimhouding gebaseerd op de Gemeentewet (Gw) in samenhang met de Wet Openbaarheid Bestuur (Wob). Ingevolge artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet kan een commissie in een besloten vergadering, op grond van een belang genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. De geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde, dient volgens datzelfde artikel tijdens die vergadering te worden opgelegd.
In de concept-besluitenlijst van de besloten vergadering van de commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van 31 oktober 2013 staat vermeld dat het college de vergadering in beslotenheid wilde houden omdat anders het financiële belang van de gemeente, zoals vermeld in artikel 10, tweede lid, sub b, van de Wet openbaarheid van bestuur geschaad zou kunnen worden. [5] De voorzitter van de commissie heeft op 31 oktober 2013 aan het einde van de besloten vergadering voorgesteld om de beslotenheid te handhaven met betrekking tot hetgeen er was gezegd. Alle aanwezigen zijn hiermee akkoord gegaan, met uitzondering van verdachte. De voorzitter heeft aangegeven dat de meerderheid het eens was met de beslotenheid van de vergadering, zodat verdachte zich daaraan diende te houden. [6]
De rechtbank beantwoordt de vraag of de informatie uit de vergadering als geheim diende te worden beschouwd bevestigend, nu de commissie in de besloten vergadering en op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, heeft besloten dat omtrent het behandelde in die vergadering geheimhouding werd opgelegd. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Gemeentewet is voor een dergelijk besluit – anders dan de verdediging heeft gesteld – geen unanimiteit van stemmen vereist, maar is een volstrekte meerderheid voldoende.
De verdediging heeft aangevoerd dat de gemeenteraad op 14 februari 2014 de informatie zelf naar buiten heeft gebracht. Wat daar van zij, dit laat onverlet dat die informatie ten tijde van het ten laste gelegde feit geheim was.
Had verdachte opzet op het naar buiten brengen van die geheime informatie?
De rechtbank beantwoordt ook de vraag of verdachte opzet had op het naar buiten brengen van die geheime informatie bevestigend. Verdachte heeft verklaard dat hij direct tijdens de vergadering heeft aangegeven dat hij het niet eens was met de geheimverklaring. [7] Voorts valt uit de tekst van het persbericht en van de emailberichten aan aangever op te maken dat verdachte zich bewust was van de opgelegde geheimhoudingsplicht en dat hij er desondanks bewust voor heeft gekozen deze informatie naar buiten te brengen. Hij heeft daarmee opzettelijk zijn plicht tot geheimhouding als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht geschonden.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna, onder 3.5, nader weergegeven.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 1 november 2013 te Delft, een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt, te weten raadslid van de gemeente Delft en lid van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van de gemeente Delft, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte vertrouwelijke/geheime informatie, te weten informatie over de aanbesteding/het ontwerp van de Sebastiaansbrug te Delft afkomstig uit de besloten overlegvergaderingen van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van 29 oktober 2013 en 31 oktober 2013 door middel van een door hem, verdachte, uitgegeven persbericht aan derden verstrekt.

4.De strafbaarheid van het feit

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep toekomt op overmacht in de zin van noodtoestand. Verdachte kon niet anders dan de informatie naar buiten brengen, omdat de oppositie anders haar werk niet kan doen en omdat het voor de burgers van belang is om het democratische besluitvormingsproces zo transparant mogelijk te houden. Verdachte heeft bij zijn handelen de proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen, door alleen datgene naar buiten te brengen wat noodzakelijk was en geen informatie die de gemeente mogelijk kon schaden (zoals genoemde bedragen).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt, omdat het belang waarop verdachte zich beroept (te weten het informeren van de burgers over kosten die de gemeente maakt), niet dusdanig zwaarwegend is dat dit de schending van een ambtsgeheim zou rechtvaardigen. Zo dat al wel het geval zou zijn, had verdachte alternatieven moeten beproeven voor het uitgeven van een persbericht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Schending van een ambtsgeheim kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn, indien de verdachte een beroep toekomt op overmacht in de zin van noodtoestand.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is echter niet aannemelijk geworden dat verdachte enig onderzoek heeft gedaan naar andere manieren om het door hem beoogde doel te bereiken dan door het schenden van zijn geheimhoudingsplicht. Verdachte is rechtstreeks naar de pers gestapt zonder eerst minder vergaande alternatieven te beproeven en heeft daarmee niet voldaan aan de op hem rustende verplichting te handelen naar de eisen van subsidiariteit. Deze omstandigheid brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verdachte geen beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, zal opleggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich over een eventuele strafoplegging niet uitgelaten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als raadslid van de gemeente Delft vertrouwelijke informatie openbaar gemaakt. Hij heeft er doelbewust voor gekozen om met deze informatie in de pers naar buiten te treden omdat hij het niet eens was met het besluit tot geheimhouding. Door dergelijk handelen kunnen de belangen van de gemeente, waarmee in dit geval een aanzienlijk bedrag was gemoeid, worden geschaad. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2014 , waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een geldboete zoals geëist door de officier van justitie een passende en geboden straf.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
23, 24, 24c, 272 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijke schending van een ambtsgeheim;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een geldboete van € 500,- (ZEGGE: VIJFHONDERD EURO);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mrs. R.G.C. Veneman en M.J. Dubelaar, rechters
in tegenwoordigheid van mr. R. van der Graaff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2014.
Mr. Dubelaar is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1581-2013218034, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 21).
2.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde], p. 2-4 en de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 maart 2014.
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde], p. 2-4 en een geschrift, te weten een e-mailbericht met als bijbehorende bijlage een persbericht, p. 9-10.
4.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 maart 2014.
5.Een geschrift, te weten de concept-besluitenlijst van de besloten vergadering van de commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van 31 oktober 2013, p. 7.
6.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde], p. 3.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 18.