ECLI:NL:RBDHA:2014:3729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
C/09/456706 FA RK 13-10006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarige naar Mexico

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Mexico, ingediend door de moeder. De moeder verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, die op 29 maart 2013 door de vader naar Nederland was gebracht. De partijen waren het erover eens dat de moeder toestemming had gegeven voor het verblijf van de minderjarige in Nederland, maar er was onduidelijkheid over de duur van deze toestemming. De rechtbank oordeelde dat de moeder haar toestemming niet aan een bepaalde duur had verbonden, waardoor de gewone verblijfplaats van de minderjarige was gewijzigd van Mexico naar Nederland voor onbepaalde tijd. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering. Het verzoek van de moeder tot teruggeleiding werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd. De rechtbank benadrukte dat de minderjarige niet meer in Mexico woonde, waardoor de teruggeleiding niet kon worden opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 13-10006
Zaaknummer: C/09/456706
Datum beschikking: 10 februari 2014 (bij vervroeging)

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 16 december 2013 ingekomen verzoek van:

[de moeder],

de moeder,
wonende te[woonplaats] (Mexico),
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader],

de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. D.J.I. Kroezen te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
- de brief van 24 januari 2014, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het F-formulier van 27 januari 2014, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het F-formulier van 27 januari 2014, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het F-formulier van 28 januari 2014, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het door de rechtbank op 29 januari 2014 ontvangen faxbericht, met bijlagen, van de zijde van de moeder en gedateerd op 16 december 2013;
- het faxbericht van 29 januari 2014, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 16 januari 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw J.H. Reule, tolk Engels. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken, met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.M.A. Keulen.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediationbureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. De behandeling ter terechtzitting is daartoe aangehouden. Op 20 januari 2014 heeft het Mediationbureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.
Op 30 januari 2014 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet voor de meervoudige kamer. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw J.H. Reule, tolk Engels. Van de zijde van beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
De moeder heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarige te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen,
waarbij de vader de minderjarige dient terug te brengen naar Mexico, dan wel – indien de vader nalaat de minderjarige terug te brengen – te bepalen op welke datum de vader de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven, zodat zij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Mexico,
met veroordeling van de vader in de kosten die de moeder heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding en
met machtiging van de moeder, althans haar toestemming te verlenen, om onderhavige beschikking zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Uit de moeder is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die door de vader is erkend.
- Op 29 maart 2013 heeft de vader met de minderjarige de woning van de moeder te [plaats] (Mexico) verlaten en is hij met de minderjarige naar Nederland vertrokken.
- De vader heeft de Nederlandse nationaliteit, de moeder heeft de Mexicaanse nationaliteit en is daarnaast burger van de Verenigde Staten van Amerika. De minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit en is daarnaast burger van de Verenigde Staten van Amerika.
- De moeder heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer].
- Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2013 is op verzoek van de vader bepaald dat:
- de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de minderjarige, voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- de minderjarige de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader.
Bij deze beslissing is de rechtbank Amsterdam ervan uitgegaan dat de moeder tot dan was belast met eenhoofdig gezag en dat de vader nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend.

Beoordeling

Het verzoek van de moeder is gebaseerd op het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Mexico zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de minderjarige onmiddellijk voor zijn verblijf in Nederland zijn gewone verblijfplaats had in [plaats] (Mexico). Daarnaast staat tussen partijen vast dat de moeder toestemming heeft gegeven voor een verblijf van de minderjarige in Nederland. Er is dan ook geen sprake van een ongeoorloofde overbrenging in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Partijen twisten over de vraag of de door de moeder gegeven toestemming zag op een kort bezoek aan de vader en aan familie in Nederland of dat deze zag op vestiging van de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland. In lijn daarmee verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of er sprake is van een ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige door de vader.
Vast staat in dat verband dat de vader op 29 maart 2013 de minderjarige mee naar Nederland heeft genomen, omdat partijen het er beiden over eens waren dat de moeder op dat moment niet voor de minderjarige kon zorgen. De moeder bestrijdt weliswaar dat zij op dat moment last had van psychische problemen, zoals de vader stelt, maar – zo hebben partijen ter terechtzitting eensluidend verklaard – zij kampte op dat moment in ieder geval met problemen ten aanzien van haar huisvesting en haar ziektekostenverzekering en zij voelde de noodzaak om de minderjarige daarmee niet te belasten terwijl zij aan oplossing van deze problemen werkte. Naar de mening van partijen was het dan ook in het belang van de minderjarige om door de vader te worden verzorgd en dus met hem mee naar Nederland te gaan. Op dat moment bestonden er geen expliciete afspraken tussen partijen over de terugkeer van de minderjarige naar de moeder en gedurende het verblijf van de minderjarige in Nederland zijn hieromtrent evenmin duidelijke afspraken gemaakt. Het was echter wel altijd de bedoeling dat de minderjarige
uiteindelijkzou terugkeren naar de moeder, aldus de moeder.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het bovenstaande dat de moeder haar toestemming voor het verblijf van de minderjarige in Nederland niet aan een bepaalde duur heeft verbonden. Dat de moeder voor ogen had dat de minderjarige op enig moment zou terugkeren naar haar doet hier niet aan af, nu op het moment van de afspraak tussen partijen niet duidelijk was hoe lang de problemen van de moeder zouden voortduren en voorts ‘uiteindelijk’ naar het oordeel van de rechtbank ook een tijdspanne van enkele jaren kan omvatten. Ter terechtzitting heeft de moeder bovendien desgevraagd herhaaldelijk verklaard dat zij – in ieder geval nog ten tijde van het boeken van het vliegticket in september 2013 voor haar reis naar Nederland op 2 oktober 2013 – voornemens was om de minderjarige te gaan bezoeken in Nederland en niet om hem op te halen voor zijn terugkeer naar Mexico. Pas toen zij werd geconfronteerd met het feit dat de vader in Nederland een procedure was gestart ten aanzien van het gezag, heeft de moeder, zo heeft zij verklaard, de vader uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de minderjarige diende terug te keren naar haar in Mexico. Dit onderstreept dat de moeder ook na het geven van haar toestemming voor vertrek naar Nederland er zelf van uitging dat het ging om een verblijf van langere duur. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er dan ook voor worden gehouden dat de moeder heeft ingestemd met wijziging van de gewone verblijfplaats van de minderjarige van Mexico naar Nederland voor onbepaalde tijd.
Gelet op deze conclusie doet in het kader van dit teruggeleidingsverzoek niet meer ter zake of de moeder al dan niet eind augustus aan de vader te kennen heeft gegeven dat de minderjarige naar haar moest terugkeren en of de moeder op dat moment al dan niet het eenhoofdig gezag over de minderjarige had. Ook in het geval dat de moeder op dat moment op grond van haar gezag de bevoegdheid had te bepalen dat de minderjarige weer bij haar moest verblijven, kan dat niet leiden tot de conclusie dat de minderjarige naar Mexico moet worden teruggeleid. Het Verdrag heeft immers tot uitgangspunt dat de minderjarige moet worden teruggeleid naar de gewone verblijfplaats en Mexico was op dat moment niet meer de gewone verblijfplaats van de minderjarige.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige voorafgaande aan deze procedure is gewijzigd in een verblijfplaats in Nederland, is er geen sprake is van een ongeoorloofde vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Het verzoek tot teruggeleiding en alle daarbij behorende verzoeken op grond van dit Verdrag dienen dus te worden afgewezen.
De proceskosten zal de rechtbank compenseren als hierna vermeld, nu(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht) het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft.
De overige verweren van de vader behoeven gelet op het vorenstaande geen verdere bespreking meer.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, N.B. Verkleij en H. Dragtsma, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. B.M.J.W. Robeerst als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2014.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door mr. N.B. Verkleij.
Van deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.