ECLI:NL:RBDHA:2014:3708
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en vrijheidsontneming van Turkse staatsburger
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse staatsburger, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser had sinds 17 juni 1997 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, maar deze werd op 5 december 2013 ingetrokken door verweerder, die eiser ook een inreisverbod voor tien jaar oplegde. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om een voorlopige voorziening om de rechtsgevolgen van het besluit op te schorten.
De rechtbank heeft de beroepen en het verzoek tot voorlopige voorziening gevoegd behandeld. Eiser betoogde dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd was met de standstillbepalingen van het Associatiebesluit 1/80, omdat hij als gezinslid van een Turkse werknemer verblijfsrecht zou ontlenen aan dit besluit. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom hij de verblijfsvergunning had ingetrokken en dat de intrekking niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit.
Daarnaast werd de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd, ook vernietigd, omdat deze was gebaseerd op een onrechtmatig terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelde dat eiser rechtmatig in Nederland verbleef en dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was. Eiser kreeg een schadevergoeding toegewezen voor de dagen dat hij onterecht in bewaring was gehouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen belang meer bij bestond. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiser.