Uitspraak
Rechtbank Den HAAG
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 30 december 2013 ingekomen verzoek van:
[de vader],
[de moeder],
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 13 januari 2014, met bijlagen, van de zijde van de vader;
Feiten
Beoordeling
hadana, toekomt. Dit verzorgingsrecht houdt geen wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid in en geeft de moeder niet de bevoegdheid om zonder toestemming van de vader de verblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen en naar Nederland te verhuizen. De vader concludeert dan ook dat sprake is van ongeoorloofde overbrenging.
hadana, de verzorging van de minderjarigen, exclusief toe aan de moeder van de kinderen. De
hadanabrengt mee dat de moeder belast is met de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Dit verzorgingsrecht houdt mede in dat de moeder mag beslissen over de woonplaats van de minderjarigen. Zo wordt er in Marokko vanuit gegaan dat een vrouw na de echtscheiding bij haar familie in de buurt gaat wonen, waarbij de afstand niet van belang is; een verhuizing naar Nederland is volgens de moeder daarmee ook toegestaan naar Marokkaans recht.
Voorts dient de moeder op grond van de
hadanade minderjarigen te behoeden voor hetgeen hen schade kan toebrengen en hen die bescherming te bieden met alle middelen die haar ter beschikking staan, waaronder de mogelijkheid van verhuizing, aldus de moeder. Door te verhuizen heeft ze de minderjarigen uit een onveilige thuissituatie gehaald en heeft zij gehandeld conform haar
hadana,en dus binnen het haar toekomende recht.
Uit het feit dat de moeder in Marokko degene was die de paspoorten kon aanvragen en een rekening op naam van de kinderen kon openen, blijkt dat zij naar Marokkaans recht belast was met de wettelijke vertegenwoordiging van de minderjarigen.
Voorts stelt de moeder dat het ‘gezagsrecht’ dat de vader stelt te hebben zeggenschap inhoudt over het vermogen van de minderjarigen en persoonlijke zaken zoals religieuze begeleiding van de minderjarigen. Onjuist is de stelling van de vader dat hij (bij uitsluiting) beslissingsbevoegd is met betrekking tot (inter)nationale verhuizingen. Dit strookt ook niet met het door de vader aan de Marokkaanse rechter verzochte uitreisverbod. De moeder betwist bovendien de echtheid van dat uitreisverbod en heeft gesteld dat zij daarmee eerst bekend is geworden tijdens de onderhavige procedure.
Ten slotte stelt de moeder zich op het standpunt dat de lezing die de vader geeft aan het Marokkaanse gezagsrecht (welke lezing neerkomt op eenhoofdig gezag van de vader) in strijd is met het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK).
wilaya,heeft over de persoon en het vermogen van het kind. De wettelijk vertegenwoordiger is belast met de zorg voor de persoonlijke zaken van het kind, zoals de religieuze en vormende begeleiding en de voorbereiding op het leven. Tevens is hij belast met al hetgeen samenhangt met de gangbare werkzaamheden voor het bestuur van het vermogen van het kind. De moeder kan deze taak eerst verrichten wanneer de vader overleden is, bij zijn afwezigheid of bij verlies van zijn handelingsbekwaamheid. Het enige aspect van het gezag dat beide ouders gedurende het huwelijk gezamenlijk over hun minderjarige kinderen uitoefenen, is de
hadana,ofwel de zorg voor de elementaire behoeften van het kind en zijn lichamelijke en geestelijke bescherming. Na de huwelijksontbinding strekt het gezag van de vader zich (onverminderd) uit over alle aspecten van het leven van zijn minderjarige kind, met uitzondering van de –in omvang en duur beperkte–
hadana,die na echtscheiding alleen door de moeder wordt uitgeoefend (artikel 171 Mud.). Onder
hadana(verzorging) verstaat de wet het behoeden van het kind voor hetgeen hem schade kan toebrengen en het belast zijn met zijn opvoeding en belangen.
hadanaover de minderjarigen toevertrouwd en is ten aanzien van de vader een omgangsregeling vastgesteld. Nu gesteld noch gebleken is dat het gezagsrecht van de vader, zoals uit de Mudawwana volgt en hiervoor is omschreven, al dan niet bij rechterlijke tussenkomst is beëindigd, gaat de rechtbank ervan uit dat het aan hem als wettelijk vertegenwoordiger toekomende gezagsrecht nog onverminderd voortduurt. Dat de
hadanamet zich brengt dat de minderjarigen de verblijfplaats bij de moeder hebben, impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet dat de moeder daarmee bij uitsluiting van de vader beslissingsbevoegd is ten aanzien van de verblijfplaats van de minderjarigen, ook als dit buiten Marokko is. Uit artikel 178 Mud. volgt uitsluitend dat een verhuizing van de verzorgster of de wettelijke vertegenwoordiger naar een andere plaats van vestiging
binnen Marokkoniet in strijd wordt geacht met de
hadana,mits de vader als wettelijk vertegenwoordiger toezicht kan houden. Gelet op het feit dat in het Marokkaanse recht veel gewicht wordt toegekend aan deze rol van de vader als wettelijk vertegenwoordiger van een kind, kan naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat in artikel 179 Mud. is bepaald dat de vader de rechter kan verzoeken te bepalen dat voor een verhuizing buiten Marokko toestemming van de vader vereist is, niet zonder meer volgen dat de moeder in beginsel met uitsluiting van de vader bevoegd is tot het nemen van een dergelijke beslissing. Het had op de weg van de moeder gelegen om, tegenover de onderbouwing door de vader van zijn standpunt met onder meer een advies van een deskundige, haar andersluidende standpunt nader te onderbouwen. Nu zij dit niet heeft gedaan, gaat de rechtbank – gelet op de tekst van artikel 179 Mud. – ervan uit dat de moeder de toestemming van de vader als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen nodig had om zich met de minderjarigen buiten Marokko te vestigen. Niet in geschil is dat toestemming van de vader voor de overbrenging van de minderjarigen naar Nederland ontbreekt, zodat daarmee vast staat dat sprake is van ongeoorloofde overbrenging in de zin van het Verdrag.
(hadana)geacht kan worden op dit punt exclusief beslissingsbevoegd te zijn, passeert de rechtbank het door de vader opgeworpen bezwaar dat de behandeling van[de minderjarige 1] zonder zijn toestemming plaatsvindt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de rapportages niet zijn geschreven voor juridische doeleinden maakt niet maakt dat de rechtbank daar geen acht op mag of kan slaan en/of de daarin vermelde informatie moet negeren. Dit laatste geldt met name voor de EMDR-rapportage, die concrete informatie bevat over de herinneringen die[de minderjarige 1] heeft.