In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2014 uitspraak gedaan in twee verzoeken tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van een in Zuid-Afrika geboren kind, [A]. De verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster], hebben beiden verzocht om te verklaren dat [A] de Nederlandse nationaliteit bezit. [A] is geboren op [geboortedatum] 1998 in Zuid-Afrika en is de zoon van [verzoekster], die van Zuid-Afrikaanse nationaliteit is. [verzoeker], de vader van [A], heeft op 2 juni 2012 de erkenning van [A] op de Zuid-Afrikaanse geboorteakte laten registreren. De rechtbank heeft eerder, op 16 september 2013, vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen [verzoeker] en [A].
De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat de erkenning van [A] door [verzoeker] niet nietig is wegens strijd met de openbare orde, ondanks het feit dat [verzoeker] ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw. Tevens is er binnen één jaar na de erkenning een DNA-rapport overgelegd waaruit blijkt dat [verzoeker] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [A] is. Op basis van artikel 4 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) heeft de rechtbank geconcludeerd dat [A] vanaf 2 juni 2012 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
De rechtbank heeft [verzoeker] echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van [A], omdat hij niet als wettelijk vertegenwoordiger kan optreden zonder het gezag over [A] te hebben. De zaak is terugverwezen naar het team familie van de rechtbank voor de inschrijving van de geboorteakte van [A]. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.