ECLI:NL:RBDHA:2014:3296
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- R.C.H.M. Lips
- J.P.F. Slijpen
- S.E. Postema
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing op opwaardering van zakelijke vorderingen door garantstelling
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2014, staat de belastingheffing op de opwaardering van zakelijke vorderingen centraal. Eiseres, een dochtervennootschap van een Japanse onderneming, had een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen voor het boekjaar 1 april 2009 tot 31 maart 2010, waarbij een belastbaar bedrag van € 5.416.583 was vastgesteld. De aanslag was gebaseerd op de opwaardering van vorderingen op een Spaanse distributeur, die eerder waren afgewaardeerd vanwege de slechte financiële positie van de distributeur. Na een garantstelling door een zustermaatschappij in de Verenigde Staten, werden de vorderingen commercieel op nominale waarde geboekt, wat leidde tot een positief resultaat voor de moedermaatschappij.
De rechtbank oordeelt dat de opwaardering van de vorderingen terecht tot de belastbare winst is gerekend. De garantstelling door de zustermaatschappij wordt niet als een informele kapitaalstorting aangemerkt, omdat er geen vermogensverschuiving naar de eiseres heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen zakelijk zijn en dat de afwaarderingen eerder terecht zijn doorgevoerd. De stelling van eiseres dat de garantstelling een verkapte dividenduitkering was, wordt verworpen, omdat er geen aandeelhoudersmotieven aan de garantstelling ten grondslag lagen. De rechtbank concludeert dat de opwaardering van de vorderingen terecht is belast en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van zakelijke motieven in belastingzaken en de noodzaak om de fiscale behandeling van vorderingen in overeenstemming te brengen met de commerciële verwerking van resultaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.