ECLI:NL:RBDHA:2014:3249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
AWB 14/3519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot fysieke overdracht aan psychiater

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2014 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening in het kader van haar bezwaar tegen de feitelijke uitzetting naar Armenië. Verzoekster, van Armeense nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen haar uitzetting die gepland stond op 15 februari 2014. Ze verzocht de voorzieningenrechter om de uitzetting te verbieden totdat op haar bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de fysieke overdracht van verzoekster aan een psychiater ter plaatse geregeld is. Verweerder heeft aangegeven dat hij gebruik maakt van een intermediair in Armenië en dat het ziekenhuis Nork klaar is voor de overdracht. De voorzieningenrechter heeft de toezegging van verweerder dat een medewerker van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) bij verzoekster en haar echtgenoot blijft totdat de overdracht heeft plaatsgevonden, als belangrijk beschouwd.

De voorzieningenrechter heeft de door verzoekster aangevoerde argumenten dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden van de Bureau Medische Advisering (BMA) niet gevolgd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gebruik van een tussenpersoon niet ontoelaatbaar is en dat de medische situatie van verzoekster voldoende is beoordeeld door verweerder. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was om te concluderen dat de uitzetting onrechtmatig zou zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/3519
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te[woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 12 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting naar Yerevan, Armenië, die staat gepland op 15 februari 2013. Tevens heeft zij op
12 februari 2014 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende deze bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat uitzetting wordt verboden totdat op het bezwaar is beslist.
Bij brief van 13 februari 2014 heeft verweerder gereageerd op het verzoek en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Bij brief van 14 februari 2014 heeft verzoekster gereageerd op de brief van verweerder.
Bij brief van 14 februari 2014 heeft verweerder gereageerd op deze reactie van verzoekster.
Bij brief van 14 februari 2014 heeft verzoekster gereageerd op deze reactie van verweerder.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verzoekster is geboren op [geboortedag] 1956 en van Armeense nationaliteit.
Op 16 februari 2012 heeft verzoekster verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Aan dit besluit ligt ten grondslag het advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 12 oktober 2012. Bij besluit van 13 december 2012 heeft verweerder het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
11 november 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
De onder verweerder ressorterende Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) heeft BMA op
18 juni 2013 ambtshalve verzocht om de situatie van verzoekster te toetsen aan artikel 64 van de Vw 2000. In het kader van dit verzoek heeft het BMA op 15 november 2013 een advies uitgebracht. In dit advies staat het volgende.
“(…)
2a. Zo ja, wat is de aard van de klachten?
(…)
ook zijn er persisterende depressieve en angstklachten, waarover cliënte de behandelaar verder niets kan vertellen over de oorzaak.
(…)
3. Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2. genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?
Dit is gezien de persisterende doodswens en de eerder ondernomen poging tot zelfdoding in 2011 niet uit te sluiten. In de stukken worden wederkerende uitspraken over doodswens aangetroffen. Overigens hangt deze uiting van de doodswens met het ziektebeeld samen, maar ook met de angst teruggezonden te worden zoals blijkt uit de stukken.(…)
4a.(…)
Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig.
Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene niet in staat te reizen naar het land van herkomst tenzij fysieke overdracht geregeld is, dit in verband met de met de terugkeer samenhangende angsten en uitspraken rondom zelfdoding.
Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is, namelijk:- Cliënte dient voor de langere lopend af te leggen afstanden de beschikking te hebben over een rolstoel;
- Cliënte dient te beschikken over haar medicatie, doch haar dient steeds maar de dagdosis aangereikt te worden.
- Cliënte dient begeleid te worden door een psychiatrisch verpleegkundige, die de beschikking heeft over de totale hoeveelheid medicatie en cliënte steeds de dagdosis te geven. Een schriftelijke overdracht kan door deze verpleegkundige meegenomen worden en worden overhandigd aan een behandelaar ter plaatse. Cliënte dient fysiek overgedragen te worden aan een psychiater ter plaatse (dan wel door een verpleegkundige werkzaam op de psychiatrische afdeling, die cliënte mee kan nemen naar de betreffende psychiater).
4b. Indien u de medische reisvoorwaarde van fysieke overdracht aan een medische instelling c.q. behandelaar voorschrijft, kunt u aangeven voor welke behandeling de fysieke overdracht noodzakelijk is?
Psychiatrische zorg.
Een voorbeeld van een naam van een instelling waar deze behandeling mogelijk is betreft/betreffen de volgende instelling(en): Avan of Nork te Yerevan (…).
(…)
5.a (…)
Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeer ik dat de behandeling aanwezig is.
5b. (…)
Uit o.a. bron 3 blijkt dat psychiater aanwezig is Nork en Avan te Yerevan.
(…)”
Op 10 februari 2014 heeft verzoekster opnieuw een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend in verband met haar op 15 februari 2014 geplande uitzetting. Hiertoe heeft verzoekster gewezen op een brief van haar psychiater van 16 december 2013 en een notitie van haar psychiater van 10 februari 2014.
Bij faxbericht van 11 februari 2014 heeft verweerder verzoekster geïnformeerd over de vluchtgegevens en dat verzoekster en haar echtgenoot op 15 februari 2014 zullen worden uitgezet naar Armenië.
Bij faxbericht van 11 februari 2014 heeft verweerder verzoekster toegezonden een verzoek aan Yerevan en het antwoord inzake de organisatie van een medische overdracht na aankomst op de luchthaven van Yerevan, en haar bericht dat een medicatie beschikbaar is gesteld, dat verzoekster in het bezit blijft van haar rolstoel, dat verzoekster door escorts, een medicare (SPV) evenals een medewerker van de afdeling Bijzonder vertrek zal worden begeleid, dat laatstgenoemde meereist om toe zien op een zorgvuldige medische overdracht aan behandelaars in Yerevan, dat door middel van een ‘fit to flykeuring’ binnenkort zal worden beoordeeld of verzoeker medisch gezien in staat is om te reizen en dat de door verzoekster ingediende aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 niet bij verweerder bekend is. Verweerder heeft verzoekster in de gelegenheid gesteld de aanvraag alsnog in te dienen.
Bij besluit van 13 februari 2014 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen.
In de door verweerder bij brief van 14 februari 2014 toegezonden emails staat het volgende.
“(…)
Given her [verzoekster, voorzieningenrechter] active deathwish it is of great importance to organize a transfer to a psychiatrist, willing and able to continue treatment after arrival at Zvartnots. Within the confines of Armenian legislation I would like to suggest a temporary admittance to a psychiatrical hospital by ambulance in order to allow evaluation and determining if and how treatment should be continued after arrival.
Mail van DT&V van 5 februari 2014
“(…)
Everything is OK.
The letter from MoH [Ministry of Health, voorzieningenrechter] was sent to Emergency and Nork Psychiatric hospital, so they are ready.
(…)”
Mail van [tussenpersoon] (tussenpersoon) van 12 februari 2014
2.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het belang van verzoekster bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningsprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopige karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
3.
Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig. Derhalve kan de feitelijke uitzettingshandeling van een vreemdeling door verweerder worden aangemerkt als een handeling als hiervoor bedoeld waartegen rechtsmiddelen openstaan.
4.
Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, ook in andere gevallen uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.
5.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat, gezien de thans beschikbare gegevens en de door partijen over en weer ingenomen standpunten, geen grond voor de conclusie dat de uitzetting van verzoekster onrechtmatig is.
6.
Wat betreft de door BMA gestelde voorwaarde dat verzoekster fysiek overgedragen dient te worden aan een psychiater ter plaatse heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt dat die overdracht is geregeld en gegarandeerd. Verweerder heeft daartoe uiteengezet dat hij voor zijn contacten met het Ministry of Health van Armenië gebruik maakt van een intermediair in Armenië en dat evenbedoeld ministerie aan het ziekenhuis Nork doorgeeft aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Uit de mail van de tussenpersoon van 14 februari 2014, gelezen in samenhang met de mail van DT&V van
5 februari 2014, volgt dat het ziekenhuis Nork klaar is voor de overdracht van verzoekster. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang de toezegging van verweerder dat de medewerker van DT&V bij verzoekster en haar echtgenoot blijft totdat de overdracht van verzoekster aan de psychiater van het Nork ziekenhuis heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter deelt dan ook niet het standpunt van verzoekster dat niet wordt voldaan aan de door BMA in het advies gestelde voorwaarde dat verzoekster fysiek overgedragen dient te worden aan een psychiater ter plaatse. Weliswaar heeft verzoekster nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een tussenpersoon, omdat verweerder zelf contact dient op te nemen met de instelling en dat de tussenpersoon niet werkzaam is bij een overheidsinstantie, maar de voorzieningenrechter acht het gebruik van een tussenpersoon in dit geval niet ontoelaatbaar. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verweerder heeft uiteengezet dat direct contact met het ziekenhuis geen soelaas zou bieden omdat het ziekenhuis zou doorverwijzen naar het Ministry of Health, en dat eerdere overdrachten na contact met dat ministerie goed zijn verlopen. Het standpunt van verzoekster dat niet wordt voldaan aan de door BMA gestelde voorwaarden waaronder een fysieke overdracht geregeld moet worden, omdat niet duidelijk is of een psychiatrisch verpleegkundige op het vliegveld aanwezig is dan wel of verzoekster door een psychiatrisch verpleegkundige vanaf het vliegveld naar de instelling zal worden begeleid, deelt de voorzieningenrechter evenmin. Gezien de door BMA in het advies gestelde voorwaarde dat verzoekster tijdens de reis begeleid dient te worden door een psychiatrisch verpleegkundige en gezien de mededeling van verweerder in het faxbericht van 11 februari 2014 dat verzoekster naast de medewerker van DT&V gedurende de reis begeleid zal worden door een medicare (SPV), gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de psychiatrisch verpleegkundige verzoekster begeleid totdat verzoekster is overgedragen aan de psychiater.
7.
Wat betreft de door verzoekster aangevoerde verslechterde medische situatie in verband waarmee zij opnieuw heeft verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, moet worden vastgesteld dat verweerder dit verzoek heeft beoordeeld en bij besluit van
13 februari 2014 heeft afgewezen. Het standpunt van verzoekster dat de verslechtering van haar medische situatie voor verweerder aanleiding had moeten zijn om aan BMA een aanvullend advies te vragen, deelt de voorzieningenrechter niet. Verweerder heeft in evenbedoeld besluit gemotiveerd uiteengezet dat de door verzoekster overgelegde brief en notitie van haar psychiater geen ander beeld schetsen van de medische problematiek van verzoekster dan ten tijde van de totstandkoming van het advies van het BMA al bekend was. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat verweerder alvorens verzoekster wordt uitgezet door een arts laat beoordelen of verzoekster in staat is te reizen.
8.
De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Meijer-Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 februari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.