ECLI:NL:RBDHA:2014:3226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
C-09-461680 - KG ZA 14-278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot invrijheidstelling na verlenging inverzekeringstelling in kort geding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 7 maart 2014 een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de advocaat mr. W.M. Limborgh. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om de inverzekeringstelling op te heffen en hem onmiddellijk in vrijheid te stellen. De aanleiding voor deze vordering was de verlenging van de inverzekeringstelling door de officier van justitie, die volgde op de afwijzing van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris. Eiser stelde dat deze verlenging onrechtmatig was, omdat er geen onderzoeksbelang meer zou zijn, vooral gezien het feit dat een van zijn medeverdachten inmiddels was vrijgelaten.

De voorzieningenrechter heeft op 7 maart 2014 de zaak behandeld en direct na de zitting een verkort vonnis gewezen. De rechter oordeelde dat de verlenging van de inverzekeringstelling gerechtvaardigd was op basis van het onderzoeksbelang. De officier van justitie had verklaard dat de verlenging noodzakelijk was om te voorkomen dat eiser de eigenaar van de auto, die als getuige zou moeten worden gehoord, zou beïnvloeden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende redenen waren om de inverzekeringstelling te verlengen, ondanks de eerdere afwijzing van de inbewaringstelling.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.424,-. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham op 7 maart 2014.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/461680 / KG ZA 14-278
Vonnis in kort geding van 7 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. K.K. Hansen-Löve te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.
Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.Het procesverloop

Eiser heeft op 7 maart 2014 de voorzieningenrechter een dagbepaling verzocht voor een door hem te voeren kort geding tegen de Staat. Nadat de Staat had toegezegd vrijwillig te verschijnen, is de zaak nog diezelfde dag behandeld. Meteen na de zitting heeft de voorzieningenrechter spoedshalve mondeling een verkort vonnis gewezen. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 maart 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 3 maart 2014 heeft in de Teniersstraat in Den Haag een (poging tot) woningoverval plaatsgevonden.
2.2.
Nog diezelfde dag is eiser, die in [woonplaats] woont, met twee medeverdachten door de politie aangehouden. Op het moment van aanhouding zaten eiser en zijn medeverdachten in een auto in de buurt van de Teniersstraat.
2.3.
Eiser is op 4 maart 2014 om 11:40 uur door de hulpofficier van justitie in verzekering gesteld. Diezelfde dag heeft de officier van justitie beperkende maatregelen bevolen op grond waarvan het eiser niet is toegestaan contacten te onderhouden met andere personen dan zijn advocaat, de reclasseringsambtenaar en de politie.
2.4.
Het op 5 maart 2014 opgemaakte proces-verbaal van relaas vermeldt – voor zover hier relevant – het volgende:

NOG TE ONDERZOEKEN
- onderzoek inbeslaggenomen telefoons
- onderzoek inbeslaggenomen kleding
- onderzoek historische belgegevens inbeslaggenomen telefoons
- nader verhoor verdachten
2.5.
Op 6 maart 2014 is eiser voorgeleid aan de rechter-commissaris, die de aanhouding en de inverzekeringstelling rechtmatig heeft bevonden, maar de vordering tot inbewaringstelling heeft afgewezen wegens het ontbreken van ernstige bezwaren. Tijdens de voorgeleiding heeft eiser onder meer verklaard over de eigenaar van de auto waarin eiser is aangetroffen en over de reden van zijn komst naar Den Haag, die eruit zou hebben bestaan om de eigenaar van de auto daar af te zetten.
2.6.
Tegen de afwijzing van de inbewaringstelling heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. De behandeling van het hoger beroep staat gepland op 10 maart 2014.
2.7.
Op de avond van 6 maart 2014 heeft de officier van justitie de inverzekeringstelling (en de beperkingen) van eiser met drie dagen (en daarmee tot en met 10 maart 2014) verlengd.
2.8.
Een van de medeverdachten van eiser is in bewaring gesteld, terwijl de andere inmiddels is heengezonden.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen de inverzekeringstelling van eiser op te heffen en hem onmiddellijk in vrijheid te stellen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt eiser het volgende. De verlenging van de inverzekeringstelling na afwijzing van de inbewaringstelling is onrechtmatig, aangezien de officier van justitie daarmee enkel beoogt de beslissing van de rechter-commissaris te omzeilen. De blijkens het proces-verbaal van relaas nog te verrichten onderzoekshandelingen rechtvaardigen de verlenging van de inverzekeringstelling niet. Dat er geen onderzoeksbelang meer is blijkt ook uit de invrijheidstelling van één van de medeverdachten, een familielid van eiser. Door die vrijlating is het vermeende collusiegevaar evenmin langer relevant. Gelet op het voorgaande en hetgeen is overwogen in het op 9 maart 2005 door de voorzieningenrechter van de (voormalige) rechtbank Zwolle-Lelystad gewezen vonnis (ECLI: NL: RBZLY:2005:AS5830) dient eiser onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat (in dit geval het Openbaar Ministerie) jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vordering gegeven. Eiser is zijn vordering ook ontvankelijk, nu voor hetgeen hij wil bereiken – opheffing van de inverzekeringstelling – geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat.
4.2.
Bij de beoordeling staat voorop dat de Staat (het Openbaar Ministerie) op grond van het opportuniteitsbeginsel in zijn opsporings en vervolgingsbeleid een zeer grote vrijheid heeft. Voor ingrijpen door de voorzieningenrechter is slechts plaats, indien een opsporingsonderzoek zou plaatsvinden of dwangmiddelen zouden worden toegepast, waartoe geen redelijk denkend ambtenaar van het Openbaar Ministerie zou kunnen komen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan hier geen sprake. Redengevend daarvoor is het volgende.
4.3.
Aan eiser moet worden toegegeven dat het opmerkelijk is dat de verlenging van de inverzekeringstelling na de afwijzing van de door de officier van justitie gevorderde inbewaringstelling heeft plaatsgevonden. Daaruit volgt evenwel niet zonder meer dat die verlenging op onjuiste gronden – enkel om de afwijzing van de inbewaringstelling te omzeilen – is gegeven. Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat de verlenging is ingegeven door de verklaring van eiser tijdens zijn voorgeleiding aan rechter-commissaris, meer in het bijzonder de informatie over de eigenaar van de auto en de reden van eisers aanwezigheid in Den Haag. Volgens de officier brengt het onderzoeksbelang mee dat de eigenaar van de auto moet worden gehoord en dat moet worden voorkomen dat eiser deze getuige beïnvloedt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee een (nieuw) onderzoeksbelang – en daarmee (mogelijk) een dringende noodzaak in de zin van artikel 58 lid 2 Wetboek van Strafvordering ontstaan, hetgeen verlenging van de inverzekeringstelling kan rechtvaardigen. Anders dan eiser heeft betoogd en anders dan in de door hem aangehaalde uitspraak ECLI:NL: RBZLY:2005:AS5830, is het belang van het ondervangen van collusiegevaar in deze zaak voldoende aannemelijk. De officier van justitie heeft immers onweersproken gesteld dat eiser de enige verdachte is die heeft verklaard over de eigenaar van de auto. Aangezien de in vrijheid gestelde medeverdachte van eiser niet over deze getuige heeft verklaard en eiser tijdens zijn inverzekeringstelling geen contact met deze medeverdachte mag hebben, wordt met de inverzekeringstelling een mogelijk collusiegevaar ondervangen. Tegen deze achtergrond is de verlenging van de inverzekeringstelling niet onrechtmatig te achten. Bij deze beslissing is mede in aanmerking genomen dat sprake is van verdenking van een ernstig strafbaar feit en dat eiser tijdens eerdere verhoren niet heeft verklaard over de reden van zijn komst naar Den Haag.
4.4.
Op grond van het voorgaande moet de vordering van eiser worden afgewezen. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Staat tot dusver begroot op € 1.424,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 608,- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.
WJ