Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het procesverloop
2.De feiten
NOG TE ONDERZOEKEN
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 7 maart 2014 een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de advocaat mr. W.M. Limborgh. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om de inverzekeringstelling op te heffen en hem onmiddellijk in vrijheid te stellen. De aanleiding voor deze vordering was de verlenging van de inverzekeringstelling door de officier van justitie, die volgde op de afwijzing van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris. Eiser stelde dat deze verlenging onrechtmatig was, omdat er geen onderzoeksbelang meer zou zijn, vooral gezien het feit dat een van zijn medeverdachten inmiddels was vrijgelaten.
De voorzieningenrechter heeft op 7 maart 2014 de zaak behandeld en direct na de zitting een verkort vonnis gewezen. De rechter oordeelde dat de verlenging van de inverzekeringstelling gerechtvaardigd was op basis van het onderzoeksbelang. De officier van justitie had verklaard dat de verlenging noodzakelijk was om te voorkomen dat eiser de eigenaar van de auto, die als getuige zou moeten worden gehoord, zou beïnvloeden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende redenen waren om de inverzekeringstelling te verlengen, ondanks de eerdere afwijzing van de inbewaringstelling.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.424,-. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham op 7 maart 2014.