ECLI:NL:RBDHA:2014:3171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
C-09460053 KG ZA 14-148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van in beslag genomen goederen na verdenking van witwassen

In deze zaak vordert eiser, die woonachtig is op een woonwagencentrum, de teruggave van diverse in beslag genomen goederen na een doorzoeking op verdenking van witwassen. De doorzoeking vond plaats op 31 oktober 2013, waarbij eiser werd aangehouden en verschillende voorwerpen, waaronder geldbedragen en voertuigen, in beslag zijn genomen. Eiser heeft een klaagschrift ingediend, maar de rechtbank Oost-Brabant heeft de behandeling van de klaagschriften uitgesteld en verwezen naar een meervoudige civiele raadkamer. Eiser stelt dat de inbeslagneming onrechtmatig is en dat hij dringend behoefte heeft aan de teruggave van zijn auto en andere goederen, vooral gezien zijn hoge leeftijd en medische situatie. De Staat verzet zich tegen de vordering en stelt dat de beklagprocedure met voldoende waarborgen is omkleed, waardoor eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende spoedeisend belang is om de behandeling van het klaagschrift te versnellen en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/460053 / KG ZA 14-148
Vonnis in kort geding van 13 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.A.W. Nillesen te Den Bosch,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 maart 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Op 5 september 2013 is onder leiding van de officier van justitie een opsporingsonderzoek opgestart onder de naam “Munt”. Het onderzoek richtte zich op de bewoners van het woonwagencentrum aan de [straat] te [woonplaats], waar ook [eiser] woonachtig is. Op 31 oktober 2013 heeft een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op dit woonwagencentrum. [eiser] is daarbij aangehouden op verdenking van witwassen op de voet van artikel 420 bis/ter van het Wetboek van Strafrecht.
1.2.
Het opsporingsonderzoek tegen [eiser] richt zich op witwassen van criminele gelden in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 oktober 2013. Tijdens de doorzoeking zijn op diverse plaatsen in de woning van [eiser] geldbedragen aangetroffen en in beslag genomen, in totaal ongeveer € 117.800,--. Verder zijn er onder meer twee personenauto’s, sieraden, horloges, bankpassen, administratie, fotoboeken en trouwringen in beslag genomen.
1.3.
In verband met de diverse gelegde beslagen zijn in totaal zestien klaagschriften ingediend op de voet van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank Oost-Brabant was voornemens deze klaagschriften op 7 februari 2014 te behandelen. In verband met de complexiteit en de samenhang tussen de verschillende klaagschriften heeft de rechtbank Oost-Brabant de zaak verwezen naar de meervoudige civiele raadkamer op 30 april 2014.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen:
primair: om alle onder [eiser] in beslag genomen goederen aan hem te retourneren en in ieder geval de Volkswagen Passat, de fotoalbums, de trouwringen en de in beslag genomen administratie;
subsidiair: ervoor zorg te dragen dat de behandeling van het klaagschrift van [eiser] binnen één week na het uitspreken van dit vonnis door de raadkamer van de rechtbank zal worden behandeld.
2.2.
Daartoe voert [eiser] het volgende aan.
De Staat heeft met de inbeslagname onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. Enerzijds vanwege het ontbreken van enige grond voor inbeslagname en anderzijds vanwege het feit dat [eiser] een rechterlijke toets op korte termijn is onthouden. Er is geen sprake geweest van een verdenking van een strafbaar feit. [eiser] wordt beschuldigd van het witwassen van criminele gelden, maar deze verdenking is enkel onderbouwd met anonieme informatie van de Criminele Inlichtingen Dienst, de RDW en de Belastingdienst. Deze informatie ziet echter niet op [eiser] zelf. Er is ook geen enkel onderzoek gedaan naar de inkomsten van [eiser] in de periode voordat hij met pensioen ging.
[eiser] heeft al op 28 november 2013 een klaagschrift ingediend, waarbij hij heeft aangegeven een groot belang te hebben om weer op korte termijn over een auto te kunnen beschikken, in verband met zijn hoge leeftijd, zijn medische situatie en die van zijn kleindochter, die als gevolg van een auto-ongeluk in het ziekenhuis verblijft. De behandeling van het klaagschrift is al twee maal verschoven. Aldus wordt aan [eiser] een rechterlijke toets naar de rechtmatigheid van de onder hem in beslag genomen goederen ontnomen.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2.
Ten aanzien van de primaire vordering van [eiser] tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen heeft de Staat als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, nu [eiser] op de voet van artikel 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend en dit een met voldoende waarborgen omklede exclusieve rechtsgang betreft, die de weg naar de burgerlijke rechter, behoudens bijzondere omstandigheden, afsnijdt.
3.3.
Vooropgesteld wordt dat de genoemde beklagprocedure naar vaste jurisprudentie moet worden geacht met voldoende rechtswaarborgen te zijn omkleed. Dat betekent dat voor [eiser] in beginsel de weg naar de burgerlijke rechter niet openstaat. Dit zou anders kunnen zijn, indien er sprake is van zodanig spoedeisende omstandigheden dat de uitspraak in de beklagprocedure niet kan worden afgewacht. De civiele voorzieningenrechter kan dan een voorlopige maatregel treffen.
3.4.
Vaststaat dat er bij de inbeslagname diverse voorwerpen onder [eiser] in beslag zijn genomen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt uit het betoog van [eiser] wenst hij met name de Volkswagen Passat geretourneerd te krijgen, de fotoalbums, de trouwringen en de in beslag genomen administratie. De Volkswagen heeft [eiser] naar eigen zeggen op korte termijn nodig, teneinde zijn kleindochter, die in comateuze toestand in het ziekenhuis ligt, te kunnen bezoeken en in verband met zijn eigen zorgelijke medische gesteldheid. Deze omstandigheden, hoe vervelend ook voor [eiser], rechtvaardigen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de behandeling door de raadkamer op 30 april 2014 niet kan worden afgewacht. Dat [eiser] niet over het voertuig kan beschikken, betekent op zichzelf immers niet dat hij niet op andere wijze de gewenste locaties kan bereiken. Dat dit wellicht belastend is voor [eiser] en extra organisatie vergt, maakt dit in de gegeven situatie niet anders. Ten aanzien van de in beslag genomen fotoalbums, trouwringen en administratie heeft [eiser] niet dan wel onvoldoende onderbouwd waarom ten aanzien daarvan de behandeling door de raadkamer niet zou kunnen worden afgewacht. De Staat heeft ter terechtzitting echter wel te kennen gegeven dat de rechtbank inmiddels opdracht heeft gegeven om na te gaan welke voorwerpen aan [eiser] kunnen worden geretourneerd. Nu de fotoalbums en de trouwringen niet in het door [eiser] ingediende klaagschrift zijn genoemd, is de teruggave daarvan niet eerder door de Staat met het Openbaar Ministerie besproken. Volgens de Staat valt echter niet uit te sluiten dat deze alsnog aan [eiser] kunnen worden teruggegeven.
3.5.
Het voorgaande brengt met zich dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, nu de vordering van [eiser] onvoldoende spoedeisend is om van het onder 3.3 genoemde uitgangspunt af te wijken.
3.6.
[eiser] vordert subsidiair de Staat te veroordelen te bewerkstelligen dat de behandeling van het klaagschrift van [eiser] binnen een week na heden wordt behandeld. Vaststaat dat de rechtbank de behandeling heeft verwezen naar de terechtzitting van 30 april 2014 in verband met de complexiteit van de zaak en de samenhang met de overige ingediende klaagschriften. De Staat heeft ten aanzien van deze vordering aangevoerd dat de zaak om die reden is verwezen naar een meervoudige kamer en dat de officier van justitie is gevraagd om vóór 21 maart 2014 een update te verstrekken van de beslaglijst, waaruit blijkt welke goederen onder wie in beslag zijn genomen, welke goederen zijn teruggegeven en ten aanzien van welke goederen het Openbaar Ministerie het beslag wil handhaven ten behoeve van de waarheidsvinding of een eventuele verbeurdverklaring. Volgens de Staat is de advocaat van [eiser] verzocht een (nadere) specificatie te doen toekomen van de voorwerpen waarover het klaagschrift zich uitstrekt. De Staat heeft voorts aangevoerd dat de meervoudige kamer op zijn vroegst op 30 april 2014 in de gelegenheid is om de zestien klaagschriften te behandelen.
3.7.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de rechtbank te gelasten de behandeling van de klaagschriften eerder te doen plaatsvinden. Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken, die door [eiser] niet is weersproken, is de behandeling van de klaagschriften aangehouden teneinde nader onderzoek te kunnen verrichten, maar ook omdat er onvoldoende zittingscapaciteit voorhanden is. Het is niet aan de voorzieningenrechter daarin in te grijpen. Dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij niets met de overige klaagschriften te maken heeft maakt dit niet anders. Het Openbaar Ministerie heeft er voor gekozen alle klaagschriften gezamenlijk te behandelen en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding daarin te interveniëren. Dit leidt tot de conclusie dat de subsidiaire vordering dient te worden afgewezen.
3.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn primaire vordering;
- wijst de subsidiaire vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1. 098,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 282,-- aan griffierecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.
hf