In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen. De rechtbank oordeelde dat eiseres terecht als inhoudingsplichtige is aangemerkt voor de loonheffingen van werknemers die werkzaam zijn voor de kinderdagverblijven die door eiseres worden geëxploiteerd. Eiseres had betoogd dat op basis van een overeenkomst tot payrolling een derde partij de juridische werkgever en inhoudingsplichtige was, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank concludeerde dat er geen uitvoering was gegeven aan de payrolling overeenkomst en dat eiseres zelf de (netto)lonen aan de werknemers had betaald. De naheffingsaanslagen en vergrijpboetes die aan eiseres waren opgelegd, werden door de rechtbank als terecht beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet aan de zijde van eiseres. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en handhaafde de opgelegde boetes en naheffingsaanslagen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers met betrekking tot loonheffingen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.