Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De feiten
2.Het geschil
3.De beoordeling van het geschil
moetde aan die maatregelen verbonden vervangende hechtenis worden tenuitvoergelegd. Uit vaste jurisprudentie volgt dat - (klaarblijkelijk) anders dan ten aanzien van gijzeling in het kader van artikel 28 van de WAHV - betalingsonmacht daaraan niet in de weg kan staan (zie o.a. HR 20 juni 2000, NJ 200, 634). Met het oog op de stelling van [eiser] dat de in zaak C opgelegde TBS onnodig wordt uitgesteld door de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, is van belang dat op grond van het bepaalde onder 1.3 van de Aanwijzing executie de TBS pas kan worden tenuitvoergelegd nadat achtereenvolgens de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraffen en vervangende hechtenis in het kader van de schadevergoedingsmaatregelen ten uitvoer zijn gelegd. Mede gelet hierop kan [eiser] ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat het hier om 'oude' uitspraken gaat, die voor wat betreft de vervangende hechtenis eerder hadden kunnen worden geëxecuteerd. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is verjaard.