7.In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 1F van het Vv zijn de bepalingen van dat Verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
a (…);
b hij een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
(…).
Ingevolge artikel 3.107 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt, indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet in de weg staat, aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Wet.
In het ter zake geldend beleid, hoofdstuk C2/6.2.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat het aan verweerder is om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling onder de criteria van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag valt.
Teneinde te bepalen of de betrokken vreemdeling individueel verantwoordelijk dient te worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, wordt de ‘personal and knowing participation test’ toegepast. Beoordeeld wordt daarbij of ten aanzien van de betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van de betreffende misdrijven (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’). Indien hiervan sprake is kan het betrokken artikel 1F worden tegengeworpen.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, dient de vreemdeling nadat tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan Onze Minister de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 stelt verweerder de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan.
Ingevolge het tweede lid geldt de in het eerste lid bedoelde kennisgeving als terugkeerbesluit en kan deze tevens een inreisverbod inhouden.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid.
Ingevolge het zevende lid kan de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt in afwijking van het zesde lid en artikel 8 en met uitzondering van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend zolang op die aanvraag nog niet is beslist, geen rechtmatig verblijf hebben, in geval de vreemdeling:
a. bij onherroepelijk geworden rechtelijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;
b. een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;
c. naar het oordeel van Onze Minister een ernstige bedreiging vormt als bedoeld in het vierde lid, dan wel
d. ingevolge een verdrag of in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ieder verblijf dient te worden ontzegd.
Ingevolge het achtste lid kan Onze Minister in afwijking van het eerste lid om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Ingevolge artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod, in afwijking van het eerste tot en met het vierde lid, ten hoogste tien jaren, indien het betreft de omstandigheid dat hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen.
Procesbelang bij beoordeling asielbesluit