In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrouw, geboren in Ghana, die verzocht om vaststelling van haar Nederlandse nationaliteit. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.S. Jangali, stelde dat haar moeder op 5 juni 1985 namens haar een optieverklaring had afgelegd voor de Nederlandse nationaliteit. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) betwistte dit en verwees naar verschillende geboorteregistraties in Ghana, die volgens hen leidden tot twijfels over de identiteit en afstamming van de verzoekster.
De rechtbank heeft de procedure en de ingediende stukken zorgvuldig bekeken, waaronder brieven van de verzoekster en de IND, en heeft op 28 november 2013 een mondelinge behandeling gehouden. De rechtbank concludeerde dat de door de IND overgelegde geboorteakte, geregistreerd op 7 mei 1985, rechtsgeldig was en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verzoekster haar Nederlandse nationaliteit had verloren. De rechtbank oordeelde dat de verliestermijn voor het Nederlanderschap was gestuit door een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap, die door de Minister van Justitie was afgegeven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzoekster vanaf 5 juni 1985 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, en dat er geen reden was om aan haar identiteit te twijfelen. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoekster toegewezen en vastgesteld dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit.