ECLI:NL:RBDHA:2014:1710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
857382-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op huisgenote door Leidse student

Op 13 februari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man die op 9 juni 2013 in Leiden zijn huisgenote heeft geprobeerd te vermoorden. De verdachte heeft zijn huisgenote, met wie hij een meer dan vriendschappelijke relatie had, meermalen in de hals gestoken met een mes. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van poging tot moord, omdat de verdachte op meerdere momenten de gelegenheid had om na te denken over zijn daad. Hij had voorafgaand aan de aanval een afscheidsbrief geschreven en had met een geopend mes op de gang gelopen voordat hij de kamer van het slachtoffer binnenging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet handelde uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar met voorbedachten rade. De verdachte had eerder die avond gezien dat het slachtoffer met een andere jongen had gezoend, wat mogelijk zijn handelen heeft beïnvloed. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, waarbij rekening werd gehouden met zijn jonge leeftijd en de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die door de aanval psychisch en fysiek letsel had opgelopen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/857382-13
Datum uitspraak: 13 februari 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats],
wonende aan [adres],
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 4 september en 2 december 2013 en 30 januari 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. S. Pijl, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juni 2013 te Leiden ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met
voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, en
al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een (zak)mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, meermalen heeft gestoken en/of gesneden in de
hals van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 287/289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juni 2013 te Leiden aan een persoon genaamd [slachtoffer]
, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere (diepe) snijwonden aan de
hals en/of de handen/vingers), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met
een (zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in de hals
en/of de handen van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op of omstreeks 9 juni 2013 te Leiden [slachtoffer] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (zak)mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, meermalen in de hals en/of de handen/vingers van die
[slachtoffer] gestoken en/of gesneden;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Verdachte en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) studeerden beiden in Leiden en waren huisgenoten aan de [adres]. In april of mei 2013 hebben zij voor het eerst met elkaar gezoend. Verdachte is ook bij [slachtoffer] blijven slapen. Ongeveer drie weken voor het incident waarom deze zaak draait, heeft verdachte aan [slachtoffer] gevraagd wat er nu precies tussen hen was. [slachtoffer] heeft hem toen gezegd dat zij hem niet leuk genoeg vond voor een relatie. Op vrijdagavond 7 juni 2013 is een groep van acht studenten, waaronder verdachte en [slachtoffer] gaan stappen in Amsterdam. [slachtoffer] heeft toen in een club gezoend met een jongen die zij daar had leren kennen. Verdachte heeft dat gezien en heeft de club verlaten. Op zaterdagavond 8 juni 2013 hebben verdachte en [slachtoffer] thuis hierover gesproken. Verdachte heeft toen gezegd dat hij dit niet leuk had gevonden en dat het een beetje gênant was. Hij klonk volgens [slachtoffer] teleurgesteld, maar hij was vrij rustig. [2]
In de nacht van 8 op 9 juni 2013 heeft verdachte [slachtoffer] terwijl zij in haar kamer in bed lag, verwond met een mes. [3] [slachtoffer] heeft daarbij vele snijverwondingen opgelopen in haar nek en hals en aan haar vingers en handen, die gehecht en verbonden dienden te worden. [4]
Aan de orde is de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord dan wel doodslag van [slachtoffer] (impliciet primair/subsidiair ten laste gelegd) dan wel of hij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en/of haar heeft bedreigd (subsidiair cumulatief/alternatief ten laste gelegd).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van poging tot moord wordt veroordeeld.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de poging moord en poging doodslag. Ten aanzien van het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Poging moord en voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad hangt het sterk af van de gelegenheid tot nadenken, maar ook van de overige feitelijke omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede de gedragingen van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit of de voorbedachte raad bewezen kan worden. Daarbij geldt dat de gelegenheid zich in beginsel moet voordoen vóórdat met de uitvoering van het besluit is begonnen. [5]
3.4.2
Gelegenheid
Uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte voordat hij met de uitvoering van zijn voorgenomen daad begon, op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen daarvan.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij rond 00.30 uur naar bed is gegaan, dat hij niet kon slapen, omdat hij zich depressief voelde en dat hij heel erg in de war was. Hij heeft zitten nadenken en speelde met de gedachte om een einde te maken aan zijn leven, maar wist niet goed of hij het wel echt wilde. Volgens verdachte besloot hij op enig moment een afscheidsbrief te schrijven. Nadat hij deze brief had geschreven heeft hij zijn kamer verlaten met zijn zakmes en telefoon bij zich. [6]
Hij heeft verder verklaard dat hij voordat hij de kamer van [slachtoffer] binnenging, enige tijd op de gang heeft gelopen met het opengeklapte mes in zijn handen, dat hij water is gaan drinken in de keuken en bij twee huisgenoten heeft aangeklopt, maar dat deze niet thuis waren. Hij wilde om hulp wilde vragen, aldus verdachte, vanwege zijn depressieve gevoelens en zijn wens zich van het leven te beroven. Met krijtjes heeft hij een tekst op het bord aan de buitenkant van [slachtoffer]’s deur geschreven: “All we are is dust in the wind”. Hij heeft vervolgens bij haar aangeklopt, maar zij reageerde niet. Daarop is hij haar kamer ingegaan en bij haar bed gaan staan. [7] Volgens verdachte was hij tussen 03.30 uur en 04.30 uur in de kamer van [slachtoffer], maar weet hij niet meer precies hoe lang hij daar was. Het kan volgens hem 10 minuten of een uur geweest zijn. [8]
Vaststaat dat de politie om 04.45 uur een melding kreeg dat er op de [adres] in Leiden een geweldsincident had plaatsgevonden. [9]
[slachtoffer] heeft over het tijdsbestek waarin verdachte in haar kamer was verklaard dat ze nog niet heel diep in slaap was toen ze iemand vrij hard hoorde kloppen aan de deur. Ze hoorde het mandje met krijtjes dat aan de buitenkant van haar deur hing vallen en ze dacht bij haar aangifte dat verdachte toen haar kamer is binnengekomen. Ze kan zich verder herinneren dat ze wakker werd, dat ze zich omdraaide in haar bed en dat ze toen verdachte op de trap van haar bed zag staan. Zijn lichaam kwam boven het bed uit. Ze vroeg wat hij kwam doen, maar hierop antwoordde verdachte niet. Vervolgens kwam hij op haar bed. Zij vroeg hem weer wat hij kwam doen en weer antwoordde hij niet, hij zei helemaal niets tegen haar. Verdachte keek haar aan en kwam op haar af, maar dit ging niet heel snel. Ze dacht dat hij bij haar in bed wilde kruipen (hij deed dit wel vaker en zij keek daar niet van op). Op een gegeven moment zag ze dat verdachte zijn armen uitstrekte. Ze was al die tijd niet bang, maar vond het wel eng dat hij niets zei. Vervolgens voelde ze dat verdachte haar bij haar nek pakte en haar nek heel stevig vasthield. Op dat moment raakte ze in paniek en is ze gaan tegenstribbelen. Wat er daarna gebeurde ging heel snel. [10]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte door zijn geestestoestand – versterkt door zijn aanzienlijk alcoholgebruik die dag – heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waardoor hij in het geheel geen gelegenheid tot beraad heeft gehad.
De rechtbank volgt de verdediging niet in die opvatting.
Dat verdachte slechts naar [slachtoffer] ging omdat hij hulp wilde zoeken en met haar wilde praten, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden nu verdachte, hoewel hij – zo blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] – tweemaal gevraagd is wat hij kwam doen, geen woord heeft geuit. Bij het scenario dat hij hulp wilde en wilde praten, past ook niet dat verdachte niet alleen de kamer van [slachtoffer] binnen is gegaan maar ook de ladder naar haar bed heeft beklommen met een geopend zakmes in zijn hand. Voor het inroepen van hulp en (slechts) praten is een geopend zakmes immers niet nodig.
Ook voor het scenario dat verdachte zichzelf met het mes wilde verwonden bevat het dossier geen aanwijzingen. Niet alleen heeft verdachte het mes niet daadwerkelijk voor zichzelf gebruikt, maar ook van een poging daartoe, al dan niet in de kamer van [slachtoffer], is niet gebleken.
Dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsopwelling is evenmin af te leiden en valt ook niet te rijmen met de rustige toestand waarin hij volgens [slachtoffer] verkeerde toen hij op de ladder stond en bij haar op het bed kwam, noch met de omstandigheid dat [slachtoffer] pas bang werd, toen verdachte haar daarna stevig bij haar nek pakte. Dronkenschap lijkt tot slot geen rol gespeeld te hebben, nu verdachte heeft verklaard dat hij die avond na 23.00 uur geen alcohol meer had gedronken, [11] terwijl hij volgens [slachtoffer] niet opvallend onder invloed van alcohol was toen hij naar zijn kamer ging [12] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte zich op meerdere momenten heeft kunnen beraden op het te nemen besluit of genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte heeft dus de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kunnen geven.
3.4.3
Wijze van uitvoering
De rechtbank overweegt voorts dat zij in de wijze van uitvoering door verdachte van zijn voorgenomen besluit een bevestiging vindt dat sprake was van voorbedachte raad (en niet van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling).
Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat ze op het moment dat ze in paniek raakte, is gaan tegenstribbelen. Ze is toen op haar buik terecht gekomen en heeft geprobeerd de handen van verdachte van haar nek te halen, maar dit lukte niet. Vervolgens voelde ze iets kouds aan de rechterkant van haar nek en zag ze het zakmes van verdachte. Ze voelde dat ze omhoog werd getrokken en dat verdachte zijn hand voor haar mond deed. Verdachte probeerde een paar keer met het mes bij de voorkant van haar hals te komen. Hierop heeft ze heel hard geschreeuwd en geprobeerd het mes weg te duwen en vast te pakken. Ze riep dat ze niet dood wilde. Ondertussen zei verdachte nog steeds niets en bleef hij doorgaan. Voor haar gevoel ging verdachte steeds met het mes naar haar keel en probeerde zij het mes weg te duwen. [13]
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zich niet meer herinnert wat er is gebeurd tussen het moment dat hij de trap op klom en het moment dat hij [slachtoffer] hoorde zeggen: “Nee [verdachte], ik wil niet dood”. Hij zag toen het mes in zijn bebloede handen. Ook heeft hij gezegd dat het zo gegaan moet zijn zoals [slachtoffer] in haar aangifte heeft verklaard. [14]
Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat verdachte op beheerste en vastberaden wijze te werk is gegaan, waarbij hij zich (aanvankelijk) niet heeft laten weerhouden door de vragen die [slachtoffer] stelde, noch door haar tegenstribbelen, haar terugvechten en haar geschreeuw. Het op kalme wijze benaderen van [slachtoffer] (met opengeklapt mes de kamer binnen gaan, bij haar bed gaan staan en via de ladder op haar bed klimmen), het stevig bij de nek pakken (en vermoedelijk ook omdraaien zodat ze op haar buik terechtkwam), het haar vervolgens van achteren omhoog trekken, terwijl hij zijn hand voor haar mond deed, en het daarna maken van snijbewegingen met het mes aan de voorkant van haar hals, past naar het oordeel van de rechtbank veel beter bij een voorgenomen besluit om iemand de keel door te snijden dan bij een aanval die het gevolg is van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Bij zo’n gemoedstoestand zouden immers eerder ongerichte steekbewegingen te verwachten zijn. Het waargenomen letsel bestond daarentegen uit snijwonden, met name in de hals/nek regio (de snijwonden op handen en vingers ontstonden doordat zij het mes bij haar hals weg probeerde te duwen).
3.4.4
Afscheidsbrief
Dat sprake is geweest van voorbedachte raad, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit een aan [slachtoffer] gerichte passage in de afscheidsbrief en de ter terechtzitting gegeven toelichting van verdachte daarop alsmede uit de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
In de afscheidsbrief heeft verdachte geschreven:
[slachtoffer], ik ben een klootzak, zelf kan ik het niet dus heb ik een stok achter de deur nodig. Dat ben jij ! wrong time wrong place.
Soms kan het leven heel hard zijn. [15]
Ter zitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat deze passage ging over het laatste wat moest gebeuren, waardoor hij zou beseffen dat hij niet meer verder wilde. [16]
Bij de politie heeft verdachte kort na het gebeurde het volgende verklaard:
“V: Op welke manier heb je haar dan hierin meegetrokken?
Door naar haar kamer te gaan. Dat ik het niet meer ziet zitten wil niet zeggen dat zij het ook niet meer ziet zitten. Emoties… dat zijn dan misplaatste emoties...dat krijg je dus als je dingen opkropt. Dan heb je op een gegeven moment een emmer vol en dan moet je het even kwijt. En dan degene die de druppel was die de emmer deed overlopen krijgt dan de volle laag. In dit geval was dat dus [slachtoffer]. [17]
3.4.5
Conclusie
Nu verdachte over het waarom van zijn gedrag slechts zeer ten dele en vaag heeft verklaard dient de rechtbank op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen het meest waarschijnlijke scenario vast te stellen.
Op grond van voormelde verklaringen van verdachte en genoemde passage uit de afscheidsbrief, acht de rechtbank het meest aannemelijke scenario het scenario waarbij verdachte zich in de nacht van 8 op 9 juni 2013 van het leven wilde beroven, maar zich daartoe niet zonder meer in staat achtte. De “stok achter de deur” waarover verdachte in zijn afscheidsbrief schreef, bestond uit het doden van [slachtoffer]. Door dat te doen zou hij ten volle beseffen dat hij niet meer verder wilde en zou hij zichzelf wel van het leven móeten beroven. Hierbij past dat verdachte, naar zijn zeggen, na het verlaten van [slachtoffer]’s kamer op het dak heeft gestaan om eraf te springen. [18]
Naar het oordeel van de rechtbank past dit scenario ook goed bij de proceshouding van verdachte, die tot op heden geen inzicht heeft gegeven in de beweegredenen voor zijn handelen. Hij heeft verklaard dat hij zich van het gebeurde zelf niets meer kan herinneren. Dit is echter in tegenspraak met zijn eerste verklaring bij de politie waarin hij aangeeft dat hij het verhaal eigenlijk wel wilde vertellen maar dat hij dat niet mocht van zijn advocaat. Uit het rapport van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum blijkt verder dat hij zich bij nauwkeurig doorvragen nog wel het een en ander weet te herinneren van het bewuste moment. Dit maakt dat de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verdachte zich direct na het gebeuren wel degelijk kon herinneren wat er precies is gebeurd en waarom hij het heeft gedaan, maar dat hij daarover – al dan niet op instigatie van zijn advocaat – niet nader wílde verklaren.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de bevindingen van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum dat het uitgesloten is dat bij verdachte sprake was van een dissociatieve toestand met amnesie.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 juni 2013 in Leiden opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, door haar met zijn zakmes meermalen in haar hals te snijden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 9 juni 2013 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, met een (zak)mes, meermalen heeft gesneden in de hals van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht artikel 77 c Wetboek van Strafrecht toe te passen. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht aan verdachte een groot voorwaardelijk strafdeel, met de bijzondere voorwaarde van behandeling, op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord van zijn huisgenote, met wie hij enige tijd een meer dan vriendschappelijke relatie had. Hij heeft midden in de nacht op een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen – haar eigen bed – geprobeerd haar de keel door te snijden. Hierdoor heeft hij haar niet alleen lichamelijk letsel toegebracht (waaronder ontsierende littekens op een prominente plek, namelijk in haar hals en nek), maar ook psychisch leed aangedaan.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 25 januari 2014 blijkt dat [slachtoffer] door het gebeurde zeer angstig is geworden, dat zij slecht slaapt en dat ze zich onveilig voelt als ze alleen is. De herinnering aan het gebeurde is er altijd. De rechtbank kan zich voorstellen dat zij het ook heel moeilijk vindt dat ze tot op heden nog niets van verdachte heeft gehoord en nog steeds niet weet waarom verdachte dit heeft gedaan.
Uit een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 juni 2013 blijkt dat verdachte heeft te gelden als “first offender”, nu hij nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering d.d. 12 augustus 2013, waaruit blijkt dat verdachte een gesloten persoon is, die zijn emoties moeilijk kan uiten en zijn gevoelens opkropt. Omdat verdachte slechts beperkt heeft meegewerkt aan het opstellen van het rapport, heeft de reclassering geen volledig beeld van verdachte en zijn gedrag gekregen. Zij hebben geen inschatting gemaakt van het risico op recidive en hebben zich onthouden van een strafadvies.
Omdat verdachte niet mee wilde werken aan het opstellen van een psychologische
en psychiatrische rapportage, is hij ter observatie naar het Pieter Baan Centrum gebracht. Van deze observatie is op 10 januari 2014 een rapport opgemaakt door P.K.J. Ronhaar, psychiater en S.A. Moonen, psycholoog. De rechtbank heeft van dit rapport kennis genomen.
Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte een bovengemiddeld intelligente jongeman is zonder psychiatrische stoornis, maar dat bij hem wel sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, dat wil zeggen een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met ontwijkende trekken. Dit houdt in dat hij in hoge mate ingehouden agressiegevoelens ervaart – vermoedelijk deels opgekropte frustratie over zichzelf in relatie tot anderen – die hij net als andere negatieve gevoelens zowel voor anderen als voor zichzelf wegstopt. Op de avond voorafgaand aan het delict bestond bij hem een depressieve stemming, versterkt door alcoholgebruik met suïcidale gedachten. Het gebruik van alcohol maakt hem vrijer in het sociale verkeer en heeft volgens de deskundigen een duidelijke functie in de persoonlijkheidsproblematiek. Omdat alcohol werkt als vorm van zelfmedicatie loopt verdachte volgens de deskundigen het risico op termijn om afhankelijk daarvan te worden.
Concluderend adviseren de deskundigen om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Zij schatten het risico op recidive laag in en denken dat het risico kan afnemen bij een psychotherapeutische behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het delict 19 jaar oud. De rechtbank heeft er daarom rekening mee gehouden dat de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte (m.n. zijn emotionele ontwikkeling) nog niet geheel uitgerijpt is en voorts dat hij gelet op zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is bij verdachte echter geen sprake van een zodanige ontwikkelingsachterstand in cognitief en sociaal/emotioneel opzicht dat het minderjarigenstrafrecht zou moeten worden toegepast. Het verzoek van de raadsvrouw tot toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht wordt dan ook afgewezen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, een passende straf.
De rechtbank verwacht dat de verdachte gedurende zijn detentie en in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling de gelegenheid zal krijgen de nodige behandelingen te volgen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] tot vergoeding van de door haar geleden schade van in totaal € 3.406,49 (bestaande uit materiële en immateriële schade) geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is door de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] ad € 3.406,49, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 9 juni 2013 (de dag dat de schade is ontstaan) toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.406,49, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 3.406,49, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.406,49, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 44 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.AG.M. van Rens, voorzitter,
mrs. D.M. Thierry en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1640 2013077137, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 265).
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juni 2013, blz. 25-26.
3.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juni 2013, blz. 23-29; verklaring verdachte ter terechtzitting.
4.Geneeskundige verklaring d.d. 13 augustus 2013, van P.H.C. de Vries, forensisch geneeskundige KNMG, blz. 144; proces-verbaal van bevindingen, d.d. 10 juni 2013, blz. 46; foto’s blz. 30-45; proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 5 augustus 2013, blz. 226.
5.Zie HR 15 oktober 2013, ECLI NL:HR:2013:963 en HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1111.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting 30 januari 2014 .
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting 30 januari 2014.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 9 juni 2013, blz. 69.
9.Proces-verbaal aanhouding, d.d. 9 juni 2013, , blz. 11-12.
10.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juni 2013, blz. 27.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
12.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juni 2013, blz. 26.
13.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juni 2013, blz. 23-29.
14.Verklaring verdachte ter terechtzitting 30 januari 2014.
15.Brief, blz. 97.
16.Verklaring verdachte ter terechtzitting 30 januari 2014.
17.Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 9 juni 2013, blz. 70.
18.Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 9 juni 2013, blz. 71.