Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
1.De voorgeschiedenis en het procesverloop
2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
3.Het eerste wrakingsverzoek
4.Het tweede wrakingsverzoek
het slachtoffer, [Y]’. Verzoeker voert hiertoe aan dat hij tot op dit moment slechts verdachte is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer. Zolang de rechtbank niet tot een veroordeling is gekomen, geldt de onschuldpresumptie. Deze onschuldpresumptie brengt ook met zich dat aangever [Y] door een bij de strafzaak betrokken rechter consequent dient te worden aangemerkt als aangever. Door de aangever [Y] aan te merken als ‘
het slachtoffer, [Y]’ heeft de rechter-commissaris de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid gewekt, zeker nu zij deze woorden heeft gebezigd in haar reactie op het eerste wrakingsverzoek, dat mede zag op de wijze waarop de rechter-commissaris is omgegaan met de door verzoeker te stellen vragen, die zagen op het vermoeden van verzoeker dat aangever [Y] een valse aangifte heeft gedaan en zich dus ten onrechte presenteert als slachtoffer. Verzoeker meent voorts dat de rechter-commissaris door de voornaam van aangever [Y] te noemen, terwijl zij verzoeker slechts met zijn initialen weergeeft in haar standpunt, een extra lading heeft gegeven aan haar bewoordingen ‘het slachtoffer”. Het komt verzoeker voor dat de rechter-commissaris op basis van de familiaire woordkeuze zichzelf meer aan de zijde van [Y] plaats, dan op de neutrale en onpartijdige plaats waar een rechter-commissaris dient te staan.
het slachtoffer, [Y]’, maar daarmee enkel willen zeggen dat [Y] blijkens de dagvaarding het slachtoffer in deze zaak is.
‘het slachtoffer, [Y]’tot de conclusie moet leiden dat zij partijdig zou zijn dan wel dat zij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De wrakingskamer is van oordeel dat het bezigen van de bewoordingen” het slachtoffer” ter aanduiding van de aangever [Y] in deze stand van de procedure wellicht ongelukkig is, doch dat dit geen zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat de rechter-commissaris een vooringenomenheid koestert dan wel dat verzoekers vrees voor de vooringenomenheid van de rechter-commissaris objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is voorts van oordeel dat dit evenmin volgt uit feit dat de rechter-commissaris aangevers voornaam heeft vermeld in haar reactie. Het tweede wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.