ECLI:NL:RBDHA:2014:16654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
C/09/475505 / KG RK 14-1985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2014 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, bijgestaan door mr. N. Roodenburg, had de wraking ingediend tegen mr. M. Soffers, de rechter die eerder betrokken was bij een procedure waarin verzoeker een voorlopige voorziening had gevraagd met betrekking tot zijn registratie als beëdigd tolk en vertaler. Verzoeker stelde dat de rechter in een eerdere zaak een beslissing had genomen die negatief was voor zijn persoonlijke leven, namelijk de uithuisplaatsing van zijn dochter. Hij meende dat deze eerdere beslissing invloed had op de onpartijdigheid van de rechter in de huidige procedure.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De kamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter in een eerdere zaak een onwelgevallige beslissing had genomen, onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters in staat zijn om onbevangen te oordelen, zelfs als zij eerder betrokken zijn geweest bij een zaak die voor de verzoeker negatief uitpakte.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd afgewezen en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en aan alle betrokken partijen toegezonden, waaronder de verzoeker, de gewraakte rechter en het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/56
zaak-/rekestnummer: C/09/475505 / KG RK 14-1985
SGR: 14/8997
datum beschikking: 3 november 2014
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
bijgestaan door mr. N. Roodenburg,
strekkende tot wraking van:
mr. M. Soffers,
rechter in de rechtbank Den Haag, Team bestuursrecht (hierna: de rechter).
Belanghebbende is het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
vertegenwoordigd door [gemachtigde].

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker heeft de rechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in een geschil omtrent de doorhaling van verzoeker in het register als beëdigd tolk en vertaler wegens het niet betalen van een geldbedrag. Op 16 oktober 2014 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Ter terechtzitting heeft verzoeker de rechter gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 20 oktober 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. K. Renssen (een kantoorgenoot van mr. Roodenburg voornoemd). Verzoeker en mr. Renssen hebben het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De rechter heeft schriftelijk verweer gevoerd. Zij is niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker stelt, zakelijk weergegeven, dat de rechter in een eerdere procedure toestemming heeft gegeven voor de uithuisplaatsing van zijn dochter. Het betrof volgens verzoeker een voor zijn persoonlijke leven negatieve beslissing. Het ging om schoolverzuim van de dochter van verzoeker, een plichtsverzuim dat ook de ouders kan worden aangerekend. Verzoeker stelt dat de uithuisplaatsing zeer nadelig heeft uitgepakt voor zijn dochter. In de zaak waarover de rechter nu heeft te oordelen gaat het ook om het niet voldoen aan verplichtingen (tot betaling van geldbedragen). De wrakingskamer begrijpt de stelling van verzoeker aldus dat de zaken in zoverre met elkaar vergelijkbaar zijn.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter voert aan dat de procedure een geschil betreft omtrent de doorhaling van verzoeker in het register als beëdigd tolk en vertaler wegens het niet betalen van een geldbedrag. Volgens de rechter heeft zij niet eerder, in welke hoedanigheid dan ook, over een aan dit geschil gerelateerd onderwerp geoordeeld. Ze verzoekt de wrakingskamer het wrakingsverzoek af te wijzen.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De enkele omstandigheid dat de rechter een voor verzoeker onwelgevallige beslissing heeft genomen in een eerdere zaak, is onvoldoende om zwaarwegende omstandigheden zoals hiervoor bedoeld aan te nemen. Uitgangspunt is immers dat rechters in het algemeen, en dus ook deze rechter, in staat zijn om in iedere zaak een onbevangen oordeel te geven. Dat geldt zeker nu de eerdere zaak van de uithuisplaatsing van de dochter van verzoeker van geheel andere aard is dan de thans aan de rechter voor gelegde zaak. Feiten en/of omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is te achten dat de voor de destijds genomen beslissing tot uithuisplaatsing relevante (familie)omstandigheden in de thans aan de rechter voor gelegde zaak enige rol zullen spelen, zijn niet gebleken. Door verzoeker zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de vrees rechtvaardigen dat, in afwijking van bedoeld uitgangspunt, de rechter in deze zaak niet meer tot het geven van een onbevangen oordeel in staat zou zijn. Het verzoek om wraking zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de rechter mr. M. Soffers;
• de belanghebbende, het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G.M. van Rens, O. van der Burg en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2014.