ECLI:NL:RBDHA:2014:16653
Rechtbank Den Haag
Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot het recht op een eerlijk proces
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2014 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een gedetineerde verzoeker, die als verdachte was gedagvaard voor een zitting op 26 september 2014. Tijdens deze zitting had de verdediging verzocht om het horen van informanten die informatie hadden verstrekt aan het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen, waarna de verzoeker op 1 oktober 2014 de rechters heeft gewraakt. De wrakingskamer heeft de zaak op 6 oktober 2014 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn raadsman aanwezig waren, maar de rechters niet. De officier van justitie heeft haar zienswijze mondeling toegelicht.
De verzoeker stelde dat de afwijzing van het verzoek om de informanten te horen een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhield, omdat dit hem het recht op een eerlijk proces zou ontnemen. Hij betoogde dat de rechtbank de rechtspraak van de Hoge Raad had genegeerd en dat er een schijn van vooringenomenheid bestond. De rechters hebben echter niet inhoudelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De beslissing van de rechtbank om het verzoek om informanten te horen af te wijzen, werd als begrijpelijk beschouwd, en de wrakingskamer vond geen reden om aan te nemen dat de rechters de ontlastende informatie buiten het proces hadden willen houden. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden.