ECLI:NL:RBDHA:2014:16653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
C/09/474551 / KG RK 14-1898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot het recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2014 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een gedetineerde verzoeker, die als verdachte was gedagvaard voor een zitting op 26 september 2014. Tijdens deze zitting had de verdediging verzocht om het horen van informanten die informatie hadden verstrekt aan het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen, waarna de verzoeker op 1 oktober 2014 de rechters heeft gewraakt. De wrakingskamer heeft de zaak op 6 oktober 2014 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn raadsman aanwezig waren, maar de rechters niet. De officier van justitie heeft haar zienswijze mondeling toegelicht.

De verzoeker stelde dat de afwijzing van het verzoek om de informanten te horen een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhield, omdat dit hem het recht op een eerlijk proces zou ontnemen. Hij betoogde dat de rechtbank de rechtspraak van de Hoge Raad had genegeerd en dat er een schijn van vooringenomenheid bestond. De rechters hebben echter niet inhoudelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De beslissing van de rechtbank om het verzoek om informanten te horen af te wijzen, werd als begrijpelijk beschouwd, en de wrakingskamer vond geen reden om aan te nemen dat de rechters de ontlastende informatie buiten het proces hadden willen houden. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/55
zaak-/rolnummer: 474551 / KG RK 14-1898
parketnummer: 09/842325-14
datum beschikking: 20 oktober 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie] te [plaatsnaam],
verzoeker,
raadsman: mr. S.T. van Berge Henegouwen,
strekkende tot wraking van:
mr. E.J. van As,
mr. M.M. Meijers,
mr. Y.C. Bours,
rechters in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende: de officier van justitie (mr. N.J.P. Coenen).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
Verzoeker is gedagvaard om op 26 september 2014 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank. Ter zitting is namens verzoeker verzocht om het horen van informant(en) die informatie aan het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van politie eenheid Rotterdam hebben verstrekt. Na schorsing heeft de meervoudige kamer op 30 september 2014 het onderzoek hervat en het hiervoor genoemde verzoek afgewezen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
1.2
Bij brief van 1 oktober 2014 heeft verzoeker de rechters gewraakt. De rechters hebben kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en de wrakingskamer daarvan in kennis gesteld.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 6 oktober 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De rechters zijn niet verschenen. De officier van justitie heeft haar zienswijze mondeling toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Bij de stukken bevinden zich TCI-processen-verbaal met anonieme informatie, waaruit blijkt dat verzoeker de moord waarvan hij verdacht wordt niet heeft gepleegd. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad stelt verzoeker zich op het standpunt dat het een evidente en regelrechte inbreuk op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens (EVRM) is om de verdediging de toegang tot ontlastend bewijs te ontzeggen. Door het verzoek om de informant(en) te horen af te wijzen hebben de rechters verzoeker het recht op een eerlijk proces ontnomen. Voorts heeft de rechtbank de rechtspraak van de Hoge Raad ongemotiveerd genegeerd, waarmee zij blijk geeft van een schijn van vooringenomenheid. Ook getuigt de zinsnede “voor zover de inhoud van de TCI-meldingen al ontlastend zijn ten aanzien van de verdachte” van vooringenomenheid, nu hiermee het ontlastend karakter van de getuigenverklaringen in twijfel wordt getrokken.

4.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben niet inhoudelijk op het wrakingsverzoek en de aangevoerde gronden gereageerd.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3
Het wrakingsverzoek ziet - kort gezegd - op de afwijzende beslissing van de rechters op een onderzoekswens van verzoeker. Vooropgesteld wordt dat het niet aan de wrakingskamer is om deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering op inhoudelijke juistheid te beoordelen. De vraag is of de beslissing en de motivering daarvan feiten en omstandigheden opleveren die blijk geven van vooringenomenheid of die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen.
5.4
De wrakingskamer beantwoordt die vraag ontkennend. Uit het proces-verbaal van de zitting van 26 september 2014 blijkt dat de rechtbank kennis heeft genomen van de beslissing van de rechter-commissaris van 9 september 2014, waarbij het verzoek van de raadsman van verzoeker om genoemde informant(en) te horen is afgewezen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat de rechtbank na beraad heeft besloten vooralsnog af te zien van het horen van de informant(en). De wrakingskamer begrijpt de motivering van de rechtbank aldus dat zij de beslissing van de rechter-commissaris heeft getoetst en tot hetzelfde oordeel als deze is gekomen. Hierbij wijst de wrakingskamer met name op het woord ‘vooralsnog’, waaruit blijkt dat de rechtbank, evenals de rechter-commissaris, van oordeel is dat een verzoek van diezelfde strekking in een later stadium, afhankelijk van de uitkomst van het door de rechter-commissaris gelaste verhoor van de TCI-chef, in het licht van het verdedigingsbelang opnieuw kan worden bezien. Uit die processuele beslissing en de motivering ervan volgt niet dat de rechtbank de ontlastende informatie buiten het proces heeft willen houden of de verdediging de toegang tot ontlastend bewijs heeft ontzegd, zoals verzoeker heeft gesteld. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechtbank met haar beslissing ook niet de rechtspraak van de Hoge Raad genegeerd. Zoals de wrakingskamer ten aanzien van het wrakingsverzoek van de rechter-commissaris (wrakingnummer 2014/53) heeft overwogen, volgt uit de door verzoeker aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 16 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0023, dat eerst de mogelijkheid kan worden bekeken om op een andere wijze dan door het horen van de informant ter terechtzitting nader onderzoek te (doen) verrichten met betrekking tot diens in voormeld proces-verbaal samengevatte verklaring. In dit licht bezien is de motivering van de beslissing die aanleiding heeft gevormd voor de wraking dan ook niet zo onbegrijpelijk dat deze de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid met zich brengt.
5.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. S.T. van Berge Henegouwen;
• de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen;
• de rechters, mrs. Van As, Meijers en Bours.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, D. Aarts, en I. Brand, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.W. Koppe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.