ECLI:NL:RBDHA:2014:16651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
C/09/473850 / KG RK 14-1828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in een strafzaak

In de zaak van verzoeker, die gedetineerd is in een penitentiaire inrichting, heeft zijn raadsman op 12 september 2014 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter-commissaris mr. R. van Zeijst - Repelaer van Driel. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van de rechter-commissaris van 9 september 2014, waarin een verzoek om het horen van informanten werd afgewezen. De raadsman stelde dat de informatie van deze informanten mogelijk ontlastend zou zijn voor verzoeker, die verdacht wordt van moord. De rechter-commissaris heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij de term 'mogelijk ontlastend' gebruikte om niet vooruit te lopen op de uitkomsten van het onderzoek. Op 6 oktober 2014 vond de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaats, waarbij verzoeker en zijn raadsman aanwezig waren, maar de rechter-commissaris niet. De officier van justitie heeft haar zienswijze mondeling toegelicht.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de rechter-commissaris beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris op basis van haar beslissing om de informanten niet te horen, niet de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van de rechter-commissaris werd als een processuele beslissing beschouwd, waarbij zowel het belang van het onderzoek als het verdedigingsbelang in overweging zijn genomen. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek moest worden afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/53
zaak-/rolnummer: 473850 / KG RK 14-1828
parketnummer: 09/842325-14
datum beschikking: 20 oktober 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie] te [plaatsnaam],
verzoeker,
raadsman: mr. S.T. van Berge Henegouwen,
strekkende tot wraking van:
mr. R. van Zeijst - Repelaer van Driel,
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag,
hierna: de rechter-commissaris.
Belanghebbende: de officier van justitie (mr. N.J.P. Coenen).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
In de strafzaak tegen verzoeker heeft de raadsman van verzoeker verzocht om het verrichten van onderzoekshandelingen als bedoeld in artikel 182 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Bij beschikking van 9 september 2014 heeft de rechter-commissaris het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Het verzoek om de informant(en) te horen die informatie aan het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van politie eenheid Rotterdam hebben gegeven, heeft zij afgewezen. Bij faxbericht van 12 september 2014 heeft de raadsman een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris ingediend.
1.2
De rechter-commissaris heeft bij brief van 18 september 2014 schriftelijk haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven en geconcludeerd tot afwijzing.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 6 oktober 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De rechter-commissaris heeft de wrakingskamer in haar brief van 18 september 2014 bericht dat zij niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig zal zijn. De officier van justitie heeft haar zienswijze mondeling toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Bij de stukken bevinden zich TCI-processen-verbaal met informatie, waaruit blijkt dat verzoeker de moord, waarvan hij verdacht wordt, niet heeft gepleegd. De rechter-commissaris heeft in haar motivering tot afwijzing van het verzoek om het horen van de betreffende informanten opgenomen dat de informatie waarover de betreffende informant(en) beschikken ‘mogelijk ontlastend’ kan zijn. De rechter-commissaris acht de verstrekte informatie blijkbaar niet ontlastend genoeg. Daarbij heeft de rechter-commissaris uit eigener beweging beslist dat de TCI-chef gehoord moet worden, waarmee zij de mogelijkheid voor de verdediging om cruciale en evident ontlastende informatie te verifiëren, blokkeert. De overwegingen in de beslissing van de rechter-commissaris getuigen dan ook van vooringenomenheid jegens verzoeker.

4.Het standpunt van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust en heeft daartoe aangevoerd dat zij gebruik heeft gemaakt van de term ‘mogelijk ontlastend’ om niet bij voorbaat vooruit te lopen op de nog te verkrijgen informatie, nu de aard, precieze inhoud en herkomst van die informatie nog zal moeten blijken. Voorts acht zij het van belang over meer informatie te beschikken met betrekking tot de informant(en) en de door deze(n) te verstrekken informatie om de noodzaak van een getuigenverhoor beter te beoordelen. De beslissing om de TCI-chef te horen, frustreert dan ook niet het recht op een eerlijk proces. Tot slot heeft de rechter-commissaris naar voren gebracht dat tegen de beschikking bezwaar is gemaakt en wraking niet behoort te fungeren als extra rechtsmiddel.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
De beslissing van de rechter-commissaris om de informanten vooralsnog niet te horen is een processuele beslissing, waarbij de rechter-commissaris zowel het belang van het onderzoek als het verdedigingsbelang heeft meegewogen. In het algemeen levert een processuele beslissing geen grond voor wraking op, tenzij er omstandigheden zijn die grond geven te vrezen dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of waardoor de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt.
5.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit de bewoordingen ‘mogelijk ontlastend’ niet de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid heeft ontbroken dan wel dat hiermee de schijn van vooringenomenheid is gewekt. De wrakingskamer begrijpt dat de rechter-commissaris door het bezigen van deze woorden niet heeft willen vooruitlopen op het lopende onderzoek en de hieruit nog te verkrijgen informatie. Daarmee heeft zij op geen enkele wijze een waardering gegeven van de waarschijnlijkheid van welk mogelijk scenario dan ook. Aldus kan uit de gekozen bewoordingen naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden afgeleid dat de rechter-commissaris op voorhand van mening is dat hetgeen verzoeker wordt verweten ook juist is. Ook wordt een verhoor van de informant(en) hiermee niet uitgesloten. Voorts acht de wrakingskamer de beslissing van de rechter-commissaris om allereerst de TCI-chef te horen in lijn met rechtsoverweging 3.5 uit de uitspraak van de Hoge Raad van 16 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0023. Hieruit volgt dat – mede gelet op het ingrijpende karakter van het horen van een informant, aan wie als regel afscherming zal zijn toegezegd – eerst de mogelijkheid kan worden bekeken om op een andere wijze dan door het horen van de informant ter terechtzitting nader onderzoek te (doen) verrichten met betrekking tot diens in voormeld proces-verbaal samengevatte verklaring.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. S.T. van Berge Henegouwen;
• de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen;
• de rechter-commissaris mr. R. van Zeijst - Repelaer van Driel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, D. Aarts, en I. Brand, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.W. Koppe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.