ECLI:NL:RBDHA:2014:16651
Rechtbank Den Haag
Afwijzing van het wrakingsverzoek in een strafzaak
In de zaak van verzoeker, die gedetineerd is in een penitentiaire inrichting, heeft zijn raadsman op 12 september 2014 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter-commissaris mr. R. van Zeijst - Repelaer van Driel. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van de rechter-commissaris van 9 september 2014, waarin een verzoek om het horen van informanten werd afgewezen. De raadsman stelde dat de informatie van deze informanten mogelijk ontlastend zou zijn voor verzoeker, die verdacht wordt van moord. De rechter-commissaris heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij de term 'mogelijk ontlastend' gebruikte om niet vooruit te lopen op de uitkomsten van het onderzoek. Op 6 oktober 2014 vond de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaats, waarbij verzoeker en zijn raadsman aanwezig waren, maar de rechter-commissaris niet. De officier van justitie heeft haar zienswijze mondeling toegelicht.
De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de rechter-commissaris beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris op basis van haar beslissing om de informanten niet te horen, niet de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van de rechter-commissaris werd als een processuele beslissing beschouwd, waarbij zowel het belang van het onderzoek als het verdedigingsbelang in overweging zijn genomen. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek moest worden afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.