ECLI:NL:RBDHA:2014:16649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2014
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
C/09/472961 / KG RK 14-1722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 6 mei 2014 beroep ingesteld tegen een beslissing van de minister van Defensie, waarbij zijn bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. Na een mondelinge behandeling op 19 augustus 2014, heeft verzoeker op 21 augustus 2014 een verzoek tot wraking van de rechter ingediend, gebaseerd op bejegeningskwesties. De wrakingskamer heeft op 22 september 2014 het wrakingsverzoek behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de rechter niet. Verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat zij een spottende houding had aangenomen, wat de indruk wekte dat hij geen eerlijke kans kreeg in de procedure.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechter aan onpartijdigheid ontbrak. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter haar rol op actieve wijze had vervuld en dat er geen bewijs was dat de rechten van partijen waren geschonden. De indruk van verzoeker dat de rechter een spottende toon had, werd als subjectieve beleving beschouwd en niet als objectieve grond voor wraking. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/49
zaak-/rekestnummer: C/09/472961/ KG RK 14-1722
zaaknummer hoofdzaak: SGR AWB 14/3709 AW G PC
datum beschikking: 6 oktober 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene Wet Bestuursrecht in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.E. Schat;
strekkende tot wraking van:
mr. drs. J.J.P. Bosman,
rechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de rechter).
Belanghebbende (tevens verweerder in de hoofdzaak):
de minister van Defensie,
gemachtigden: in de hoofdzaak [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2], in de wrakingsprocedure [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4].

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 6 mei 2014 beroep ingesteld tegen een beslissing van de minister van Defensie waarbij het bezwaar van verzoeker tegen een besluit van de minister ongegrond is verklaard. Op 19 augustus 2014 heeft in verband hiermee onder leiding van de rechter een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van die behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt dat het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen de gelegenheid te geven in overleg te treden om te bezien of zij er samen uitkomen.
1.2
Op 21 augustus 2014 is van de zijde van verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter (gedateerd 20 augustus 2014) ontvangen. De rechter heeft bij brief van 15 september 2014 op het verzoek tot wraking gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1
Op 22 september 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker [verzoeker] is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.E. Schat, die zich heeft doen vergezellen van mevrouw C.M.A. Moerland-van der Bent. Namens de minister van Defensie zijn verschenen [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4]. De rechter is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De rechterlijke onpartijdigheid is in het geding. De rechter had aan het begin van de zitting namelijk haar oordeel over de zaak al klaar ten nadele van verzoeker. Zij bagatelliseerde de geestelijke toestand van verzoeker, kwalificeerde de activiteiten en handelswijze van verzoeker als ondermaats en wekte de indruk dat zij de schuld voor de in de hoofdzaak aan de orde zijnde kwestie bij verzoeker neerlegde. Volgens de rechter moest de voorgaande procedure waarin verzoeker in het gelijk was gesteld worden vergeten. De houding en toon van de rechter waren spottend en zij wekte de indruk dat de uitspraak voor verzoeker niet gunstig zou uitvallen indien hij niet zou instemmen met een aanhouding van de zaak om te bezien of partijen er in onderling overleg uit zouden kunnen komen. Verzoeker heeft voorts de indruk dat de rechter de zaak niet goed had voorbereid. Ook gaf de rechter de gemachtigde van verzoeker onvoldoende de gelegenheid om namens verzoeker het woord te voeren.

4.Het standpunt van de rechter

4.1
De rechter berust niet in de wraking. Zij stelt ter zitting te hebben onderzocht of het mogelijk was om partijen tot overeenstemming te brengen. Daarbij is met beide partijen hun aandeel in het geschil besproken, waarbij zij de uitspraak in de voorgaande procedure tot uitgangspunt heeft genomen. De rechter betwist de schuld voor het geschil volledig bij verzoeker te hebben gelegd. Volgens de rechter heeft zij de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en heeft zij daarnaast vragen aan verzoeker zelf gesteld.

5.De beoordeling

5.1.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. Weliswaar heeft verzoeker het verzoek tot wraking niet direct ter zitting gedaan, maar de gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting verklaard dat zij de gang van zaken ter zitting zorgvuldig wilde overdenken en met haar cliënt en collega’s wilde bespreken. Nadat zij dit laatste de volgende dag had gedaan en toen ook verzoeker haar meedeelde dat hij het gevoel had geen eerlijke kans te hebben gehad, heeft de gemachtigde namens verzoeker onverwijld het verzoek tot wraking ingediend. Onder deze omstandigheden is het verzoek tot wraking tijdig gedaan.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4.
De wrakingskamer volgt verzoeker niet in zijn stelling dat de rechter vanaf het begin van de zitting haar oordeel klaar had ten nadele van verzoeker en dat zij de schuld voor het in de hoofdzaak aan de orde zijnde geschil uitsluitend bij verzoeker legde. Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 augustus 2014 komt naar voren dat beide partijen verklaringen hebben afgelegd, deels op vragen van de rechter, hetgeen de stelling van de rechter bevestigt dat zij beide partijen kritisch heeft bevraagd. Ook de gemachtigden van belanghebbende hebben ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat, volgens de gemachtigden die namens belanghebbende op de zitting van 19 augustus 2014 aanwezig waren, de rechter beide partijen kritisch heeft bevraagd. Uit genoemd proces-verbaal blijkt voorts dat de rechter beide partijen hun aandeel in het geschil heeft voorgehouden. De wrakingskamer heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen hierover is opgenomen in het proces-verbaal.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de wrakingskamer gebleken dat de rechter de zitting op actieve wijze heeft geleid, maar niet is gebleken dat hierdoor rechten van partijen zijn geschonden. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat het recht van partijen om gehoord te worden niet met zich brengt dat partijen de gang van zaken ter zitting mogen bepalen. De rechter voert de regie op de zitting en bepaalt dan ook – onder meer met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor – welk onderwerp wanneer aan de orde komt en wie wanneer daarover het woord mag voeren, alsmede wanneer zij zich voldoende geïnformeerd acht. Er zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het recht op hoor en wederhoor is geschonden of dat verzoeker te weinig gelegenheid zou hebben gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. Zoals hiervoor al is overwogen blijkt uit het proces-verbaal juist dat zowel de gemachtigde van verzoeker als verzoeker zelf, deels op vragen van de rechter, verklaringen hebben kunnen afleggen, hetgeen door de gemachtigden van belanghebbenden is bevestigd.
5.6.
Dat de rechter de zaak voorafgaand aan de zitting van 19 augustus 2014 onvoldoende zou hebben voorbereid, is evenmin gebleken. Het enkele feit dat zij over eind november 2013 sprak waar dit kennelijk 1 november 2013 had moeten zijn, is hiervoor in ieder geval onvoldoende.
5.7.
Dat verzoeker de indruk heeft gekregen dat de rechter jegens hem een spottende toon en houding had, kan evenmin leiden tot toewijzing van het verzoek. Daargelaten dat zijdens belanghebbende naar voren is gebracht dat ter zitting van een dergelijke houding van de rechter geen sprake is geweest, berust de indruk van verzoeker op een subjectieve beleving die door de wrakingskamer niet op juistheid kan worden getoetst.
5.8.
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde;
• belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.F. Hesselink, S.J. Hoekstra-van Vliet en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2014.