ECLI:NL:RBDHA:2014:16646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
C/09/467214 / KG RK 14-1129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in een familiezaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en specifiek het personen- en familierecht, is op 11 juni 2014 door de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek behandeld. Het verzoek tot wraking is ingediend door de grootouders van een minderjarig kind, die betrokken zijn in een omgangszaak. De wraking is gebaseerd op acht afzonderlijke gronden, die onder andere betrekking hebben op uitlatingen van de rechtbank, de behandeling van de zaak door de voorzitter en het niet verlenen van een tweede termijn aan partijen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat alle omstandigheden waarop de wraking is gebaseerd zich reeds hadden voorgedaan voordat de rechtbank de behandeling ter zitting had gesloten. Dit betekent dat de raadslieden van de verzoekers de mogelijkheid hadden om ter zitting een wrakingsverzoek in te dienen, maar dit niet hebben gedaan. De wrakingskamer oordeelt dat het verzoek te laat is ingediend en verklaart de verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/24
zaak-/rekestnummer: C/09/467214/ KG RK 2014/1129
zaak- /rekestnummer hoofdzaak: C/09/456167 / FA RK 13-9768
datum beslissing: 11 juni 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[(stief)grootvader],
wonende te [woonplaats],
de (stief)grootvader,
en
[grootmoeder],
wonende te [woonplaats],
de grootmoeder,
verzoekers in de hoofdzaak,
advocaat: mr. M.C. Reichmann,
hierna gezamenlijk te noemen: de grootouders,
belanghebbenden:
[vader],
wonende te [woonplaats] (thans preventief gedetineerd),
de vader,
en
[moeder],
wonende te [woonplaats],
de stiefmoeder,
advocaat: mrs. W.G. Nieman en M-J.E. Gilsing,
verzoekers in de wraking,
hierna te noemen: [vader] en [moeder],
strekkende tot wraking van:
mrs. A.C. Olland, H. Dragtsma en J. Visser,
rechters in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de rechters.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 27 mei 2014 heeft in bovenvermelde zaak een zitting plaatsgevonden naar aanleiding van een verzoek van de grootouders tot vaststelling van een omgangsregeling met betrekking tot [minderjarig kind], het minderjarige kind van [vader] (hierna: de omgangszaak). Bij brief van 28 mei 2014 heeft mr. Nieman de rechters gewraakt en de gronden daartoe weergegeven. De rechters hebben bij brief van 6 juni 2014 hun standpunt omtrent de wraking kenbaar gemaakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 10 juni 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekers, hun raadslieden en mr. Reichmann zijn verschenen. De rechters zijn niet verschenen. Het wrakingsverzoek is door mr. Nieman aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen mondeling toegelicht. Ook [vader] heeft het woord gevoerd. Verder heeft mr. Reichman haar standpunt omtrent de wraking kenbaar gemaakt. Ten slotte zijn [moeder] en de ter zitting verschenen gezinsvoogd mevrouw N. Terlouw in de gelegenheid gesteld het woord te voeren.

3.Het standpunt van verzoekers

Het verzoek tot wraking is, zo meent de rechtbank te kunnen vaststellen, gegrond op acht afzonderlijke wrakingsgronden. Die gronden zien op diverse omstandigheden, zoals die zich in de visie van verzoekers vóór en tijdens de zitting van 27 mei 2014 hebben voorgedaan. Die omstandigheden zouden onder meer hebben bestaan in uitlatingen in brieven van de rechtbank verband houdende met de appointering van de zaak, het toestaan van het overleggen van bepaalde producties door de wederpartij, de wijze van behandeling door de voorzitter en het niet aan partijen verlenen van een tweede termijn ter toelichting van hun standpunten.

4.Het standpunt van de gewraakte rechters

De rechters hebben – verkort en zakelijke weergegeven – aangevoerd dat het verzoek mogelijk gedeeltelijk niet-ontvankelijk is, en ik elk geval moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

De wrakingskamer zal zich eerst – voor zover nodig ambtshalve – dienen te buigen omtrent de vraag of het verzoek al dan niet tijdig is ingediend teneinde te kunnen beoordelen of verzoekers in hun verzoek ontvankelijk zijn.
Het verzoek is ter griffie ingediend op 28 mei 2014, derhalve één dag nadat de zitting in de onderliggende zaak had plaatsgevonden. Blijkens dat verzoek en de daarop ter zitting van de wrakingskamer gegeven toelichting is de door verzoekers aan het verzoek ten grondslag gelegde, door hen gesignaleerde (schijn van) partijdigheid van de beoordelende rechters gestoeld op een veelheid aan feitelijkheden, die zich gedeeltelijk vóór, en voor het overige op de zitting hebben voorgedaan. Dat betekent dat nog op de zitting, en wel voordat de rechtbank de behandeling had gesloten en had bepaald dat uitspraak zou worden gedaan, alle omstandigheden waar de wraking op wordt gebaseerd zich reeds hadden voorgedaan, en dat in aanwezigheid van verzoekers en hun raadslieden. De wraking had dan ook op dat moment kunnen plaatsvinden. Naar de wrakingskamer begrijpt luidt het standpunt van verzoekers dat zulks van hen niet kon worden verlangd, nu nader overleg tussen hen en hun raadslieden diende plaats te vinden “over de wrakingsgronden”.
De wrakingskamer is met de raadslieden van oordeel dat enig overleg met verzoekers omtrent een mogelijk in te dienen wrakingsverzoek op zijn plaats was. Het karakter van het instituut van wraking (dat immers is bedoeld om onmiddellijk een gesignaleerde partijdigheid dan wel de schijn daarvan aan de orde te kunnen stellen) verdraagt zich evenwel niet met een uitgebreid overleg en daarmee gepaard gaand uitstel teneinde zich over wrakingsgronden te beraden.
In het onderhavige geval had het, indien de raadslieden aanleiding vonden te veronderstellen dat het verhandelde ter zitting blijk gaf van partijdigheid bij de rechtbank, op hun weg gelegen om aanstonds ter zitting de gelegenheid te verzoeken met verzoekers overleg te plegen omtrent de ontstane situatie met het oog op een mogelijk in te dienen wrakingsverzoek. Nu niet is gebleken dat dit is gebeurd, moet reeds daarom de conclusie zijn dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en verzoekers in hun verzoek niet kunnen worden ontvangen. Aldus kan in het midden blijven of die niet-ontvankelijkheid al niet eerder voortvloeide uit het feit dat het wrakingsverzoek mede is gegrond op omstandigheden die zich reeds vóór de zitting hadden voorgedaan.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a mrs. W.G. Nieman en M-J.E. Gilsing;
• de verzoekers in de hoofdzaak p/a mr. M.C. Reichmann;
• de rechters mrs. A.C. Olland, H. Dragtsma en J. Visser.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, voorzitter, mrs. G.P. van Ham en I. Brand, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.