ECLI:NL:RBDHA:2014:16631
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek in een strafzaak deels niet-ontvankelijk verklaard en deels afgewezen
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die thans gedetineerd is. Het wrakingsverzoek was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. P.B. Spaargaren, en was gericht tegen de rechters mrs. E. Rabbie, J.E. Bierling en S.M. de Bruijn. De verzoeker had twee gronden voor zijn wrakingsverzoek. De eerste grond betrof de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, die volgens de verzoeker de schijn van vooringenomenheid wekte. De tweede grond was gebaseerd op een processuele beslissing van de rechtbank die volgens de verzoeker ook de schijn van partijdigheid opriep.
De wrakingskamer overwoog dat de eerste grond voor wraking niet ontvankelijk was, omdat deze al ter zitting van 28 mei 2014 aan de orde was geweest en verzoeker niet tijdig had gereageerd. De raadsman had niet direct ter zitting om overleg gevraagd met de verzoeker over een mogelijk wrakingsverzoek, wat de ontvankelijkheid van het verzoek in gevaar bracht. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek te laat was ingediend.
Wat betreft de tweede wrakingsgrond, oordeelde de wrakingskamer dat de beslissing om het onderzoek ter terechtzitting niet te heropenen een procedurele beslissing was, die in het algemeen geen grond voor wraking oplevert. Er waren geen zwaarwegende aanwijzingen voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover het op de eerste grond was gebaseerd. De procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.