ECLI:NL:RBDHA:2014:16605
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek in arbitraal geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen de arbiters [arbiter 1], [arbiter 2] en [arbiter 3]. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van een arbitraal geding tussen [verzoeker] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [apotheek]. De achtergrond van de zaak gaat terug naar een waarneemovereenkomst die op 8 januari 2011 werd gesloten, waarin werd bepaald dat geschillen door drie scheidslieden zouden worden beslecht. Na een arbitrageaanvraag van [apotheek] op 6 maart 2012, werden de arbiters benoemd. [verzoeker] heeft meerdere keren wrakingsverzoeken ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen gerechtvaardigde twijfel bestond over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de arbiters. De gronden voor het wrakingsverzoek, waaronder het ontbreken van een advocaat voor [verzoeker] en de vermeende tekortkomingen in de beoordeling van bewijs door de arbiters, werden door de voorzieningenrechter niet als voldoende geacht. De rechter benadrukte dat de eisen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid ook in arbitraal gedingen gelden, maar dat het aandragen van bewijs primair de verantwoordelijkheid van de partijen is. De voorzieningenrechter concludeerde dat het scheidsgerecht niet gehouden was om [verzoeker] een advocaat toe te voegen en dat de stellingen van [verzoeker] niet voldoende waren om tot wraking over te gaan.
Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd bepaald dat het arbitraal geding voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken en aan de betrokken partijen toegezonden.