ECLI:NL:RBDHA:2014:16597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
AWB-14_14571u
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en inbewaringstelling van vreemdeling tijdens MTV-controle

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, die op 19 juni 2014 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in bewaring was gesteld. Eiser, van Palestijnse nationaliteit en geboren op 13 augustus 1982, was staande gehouden tijdens een Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) controle. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat de controle plaatsvond op een moment en locatie waar eiser, die zich in een Eurolines bus bevond, zonder controle noodzakelijkerwijs Nederland zou hebben verlaten. Dit was in strijd met de wettelijke regeling die bepaalt dat MTV-controles alleen mogen plaatsvinden binnen een bepaalde zone en onder specifieke voorwaarden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de controle niet gericht was op het bestrijden van illegale immigratie, maar op uitreizend verkeer, wat niet toegestaan is. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen bijzondere belangen had aangevoerd die de onrechtmatigheid van de staandehouding konden rechtvaardigen. Hierdoor werd de inbewaringstelling van eiser als onrechtmatig beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de bewaring opgeheven en eiser een schadevergoeding van € 1.225,- toegekend voor de onrechtmatige detentie. Tevens werden de proceskosten van de procedure aan de gemachtigde van eiser vergoed tot een bedrag van € 974,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14 / 14571
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2014 in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. K.L.W. Brummans),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: L.M.F. Verhaegh).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tevens is verzocht om schadevergoeding.
Bij faxbericht heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014. Eiser is gehoord via het zogeheten “telehoren” in het detentiecentrum Rotterdam en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig Z. Hanina.
De rechtbank heeft op 1 juli 2014 het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te overleggen. Verweerder heeft op 3 juli 2014 deze informatie overgelegd. Eiser heeft tevens op 3 juli 2014 gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming gegeven de nadere zitting achterwege te laten. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de datum van uitspraak op heden bepaald.
Overwegingen
1.
Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 13 augustus 1982 en van Palestijnse nationaliteit.
2.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiser is staande gehouden naar aanleiding van een controle in het kader van Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV-controle). Omdat niet onmiddellijk de identiteit van eiser kon worden vastgesteld is hij opgehouden. De ophouding is verlengd en aansluitend is eiser in bewaring gesteld.
3.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de Vw 2000 en het daarbij behorende Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.
Eiser voert aan dat de staandehouding onrechtmatig is geweest. De Eurolines bus waar eiser inzat, is buiten de 20 kilometerzone vanaf de gemeenschappelijke landsgrens met België gecontroleerd. Dit is in strijd met de regeling.
De plaats waar eiser is gecontroleerd ligt wel binnen de 20 kilometerzone vanaf de gemeenschappelijke landsgrens met Duitsland. Van de plek waar de controle heeft plaatsgevonden kan echter niet worden aangenomen dat daar illegale immigratie vanuit het buitenland pleegt plaats te vinden. Dienaangaande zijn geen ervaringsgegevens of informatie overlegd door verweerder waaruit dit zou kunnen blijken. Tot slot moet het de Koninklijke Marechaussee (KMar) duidelijk zijn geweest dat de Eurolines bus waarin eiser zich bevond, zou uitreizen. De bus is derhalve ten onrechte (nog) aan een controle onderworpen.
De gronden dat eiser niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit en zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten kunnen niet aan de bewaring ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft verklaard over zijn identiteit en de landen waar hij is geweest. Eiser heeft zijn documenten eerder overlegd aan de Zweedse en Franse autoriteiten. Hij is deze nadien verloren. Hij heeft zich niet bewust ontdaan van zijn documenten.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
7.
Ingevolge artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vb 2000 wordt de bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wet om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
8.
De reikwijdte van deze controlebevoegdheid was onder meer aan de orde in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ9030) . In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de bevoegdheid tot MTV-controle gericht dient te zijn op de bestrijding van illegale immigratie en kan daarom weliswaar worden uitgeoefend ten aanzien van een ieder, maar slechts op die plaatsen binnen de grenszone van twintig kilometer waarvan op basis van informatie of ervaringsgegevens mag worden aangenomen dat daar illegale immigratie pleegt plaats te vinden. Deze beperking van de bevoegdheid tot MTV-controle is neergelegd in het tweede lid van artikel 4.17a van het Vb 2000. De bestrijding van illegale immigratie, in de uitvoering gericht op inreizend verkeer, verdraagt zich voorts niet met de controle van uitreizend verkeer. Uitreizend verkeer mag daarom niet aan een MTV-controle worden onderworpen, aldus de Afdeling.
9.
De Afdeling heeft in deze uitspraak verder geoordeeld dat van uitreizend verkeer slechts sprake is indien vaststaat dat de in het voertuig aangetroffen persoon zonder de controle bij vervolging van zijn route noodzakelijkerwijs Nederland zou zijn uitgereisd.
10.
In die zaak betrof het een personenauto met Belgisch kenteken. Aangenomen kon worden dat de controle uitgevoerd was op een weg waarvan uit informatie en ervaringsgegevens bekend was dat daar eerder illegale vreemdelingen waren aangetroffen die Nederland zijn ingereisd. Uit een proces-verbaal van bevindingen bleek dat het voertuig zich tijdens de controle bevond op een weg, waarbij aan het einde een keuze moest worden gemaakt tussen de afslag richting een Duits-Nederlandse grensovergang en een van de afslagen richting het binnenland. Onder deze omstandigheden mocht het voertuig worden gecontroleerd, omdat niet evident was dat het voertuig Nederland zou uitreizen. Dat de vreemdeling tijdens het gehoor had verklaard dat hij op weg naar Duitsland was, maakte dat niet anders, reeds omdat die verklaring was afgelegd nadat de KMar het voertuig voor controle had stilgehouden. Van misbruik van de controlebevoegdheid was niet gebleken.
11.
In dit geval betreft het de controle van een internationale lijnbus van de firma Eurolines. De bus is gecontroleerd op de A67 op het baanvak richting Duitsland even voor Venlo. Eurolines heeft geen opstapplaats in Venlo (zie www.eurolines.nl).
12.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2014, blijkt dat de verbalisanten op 19 juni 2014 omstreeks 01:40 uur bezig waren met een MTV-controle van een Eurolines bus op de Rijksweg A67, nabij de Belgische grens in Bladel. Ten tijde van deze controle zagen de verbalisanten de Eurolines bus waar eiser zich in bevond, de grens passeren. Nadat de verbalisanten de controle van eerstgenoemde Eurolines bus hadden voltooid, zijn zij achter de Eurolines bus aangereden, waar eiser zich in bevond. De verbalisanten hebben ongeveer twintig minuten geen zichtcontact gehad met de betreffende bus. In Maasbree, in de gemeente Peel en Maas, zagen de verbalisanten de Eurolines bus weer rijden en hebben zij de bus omstreeks 02:00 uur gecontroleerd op de parkeerplaats van het Shell-tankstation Deersels in Maasbree. In het proces-verbaal wordt verder gerelateerd dat de betreffende bus in Nederland geen halteplaats heeft.
13.
Uit voormelde informatie moet worden geconcludeerd dat de betreffende Eurolines bus weliswaar binnen de wettelijke controlezone is gecontroleerd, maar op een plaats en moment dat de bus – en daarmee eiser – zonder de controle bij vervolging van zijn route noodzakelijkerwijs Nederland zou zijn uitgereisd. Aangenomen kan worden dat de KMar bekend is met het feit dat een Eurolines bus die eenmaal rijdt op de plek waar deze bus gecontroleerd is, rechtstreeks naar Duitsland rijdt. Dat blijkt overigens ook uit het aanvullend proces-verbaal. Er is derhalve sprake geweest van een controle van zogenaamd uitreizend verkeer. Dit leidt tot het oordeel dat de betreffende controle in strijd is met de wettelijke regeling en eiser onrechtmatig is staande gehouden.
14.
Dat niet elk voertuig dat op de betreffende plek rijdt noodzakelijkerwijs uitreist, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Ook het feit dat de verbalisanten hebben geconstateerd dat de betreffende bus bij de grensovergang te Bladel Nederland is ingereisd, kan daaraan niet afdoen. Bepalend is immers het moment van controle.
15.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling leidt een onrechtmatigheid als hier aan de orde eerst tot onrechtmatigheid van een daarop volgende inbewaringstelling indien de met de bewaring gediende belangen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen bijzondere belangen gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de hiervoor bedoelde onrechtmatigheid niet aan eisers inbewaringstelling in de weg staat. Gelet hierop moet de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig worden geoordeeld.
16.
Het beroep is gegrond. De bewaring is van meet af aan onrechtmatig geweest. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring bevelen. De andere beroepsgronden behoeven geen bespreking.
17.
Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding eiser ten laste van de Staat met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000, een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen dat hij onrechtmatig in bewaring heeft verbleven. Eiser wordt een vergoeding van € 105,- toegekend voor de dagen dat de bewaring in een politiecel ten uitvoer is gelegd en een vergoeding van € 80,- voor de dagen dat de bewaring ten uitvoer is gelegd in een huis van bewaring. Eiser komt aldus een vergoeding toe van (1 x € 105,- + 14 x € 80,-) = € 1.225,-.
18.
Er bestaat tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moeten deze kosten worden betaald aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een vergoeding toe van € 1.225,-, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
-
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Wapenaar, rechter, in aanwezigheid van S.F.G.H. Janse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2014.
w.g. S.F.G.H. Janse,
griffier
w.g. C. Wapenaar,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 1.225,- (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig Euro)
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2014
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.