ECLI:NL:RBDHA:2014:16459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
AWB 14/14521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afgegeven arbeidsmarktaantekening en schending van zorgvuldigheidsbeginsel in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Chinese vreemdeling, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de arbeidsmarktaantekening die aan zijn verblijfsvergunning was verbonden, waarin stond dat arbeid alleen toegestaan was mits een tewerkstellingsvergunning (twv) was verleend. Eiser stelde dat hij recht had op de aantekening 'arbeid vrij toegestaan, geen twv vereist'. De rechtbank oordeelde dat verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door het besluit op bezwaar te nemen zonder de aanvullende gronden van bezwaar van eisers gemachtigde af te wachten. Dit gebrek werd echter niet tot vernietiging van het besluit geleid, omdat niet was gebleken dat eiser hierdoor was benadeeld. Eiser had immers in beroep alsnog zijn aanvullende gronden kunnen aanvoeren.

De rechtbank concludeerde verder dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de voorwaarden voor de aantekening 'arbeid vrij toegestaan', omdat hij nog geen drie jaar ononderbroken beschikte over een geldige verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde ook dat het bestreden besluit niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien eiser in staat was om in Nederland arbeid te verrichten en een privéleven te hebben. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 487,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/14521
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 december 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Chinese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. T. Nauta, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingewilligd. De arbeidsmarktaantekening op de verblijfsvergunning luidt ‘arbeid toegestaan, mits een tewerkstellingsvergunning (twv) is verleend’.
Bij besluit van 17 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afgegeven arbeidsmarktaantekening als geplaatst op de verlengde verblijfsvergunning ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 september 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij het oordeel de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser is per 17 augustus 2011 voor onbepaalde tijd in dienst getreden als frituurkok bij restaurant [naam bedrijf]B.V. te [plaats]. De werkgever van eiser beschikt over een twv met een geldigheidsduur van 7 augustus 2011 tot 7 augustus 2014, verlengd tot 21 november 2014. Daarnaast is eiser in bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met arbeid in loondienst, met een geldigheidsduur van 2 september 2011 tot 7 augustus 2014. Bij het primaire besluit van 19 mei 2014 is de geldigheidsduur van deze vergunning verlengd tot 21 november 2014.
2. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep, nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat dit belang ontbreekt omdat de gemachtigde van eiser op 24 september 2014 heeft bericht dat hij geen contact meer heeft met eiser. De gemachtigde van eiser heeft van de werkgever van eiser vernomen dat hij is afgereisd naar China en niet is teruggekeerd.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat de door de werkgever van eiser gestelde terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat eiser geen procesbelang meer heeft. Uit de verklaring van zijn gemachtigde blijkt immers niet wanneer en voor welke periode eiser naar China is teruggekeerd. Voorts staat niet vast dat eiser niet zal terugkeren uit China. Ten tijde van de behandeling ter zitting was eiser immers nog in het bezit van een geldige verblijfsvergunning. Niet is gebleken dat eiser geen prijs meer stelt op deze vergunning en op een arbeidsmarktaantekening dat arbeid vrij is toegestaan, zonder dat een twv is vereist. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank eiser ontvankelijk in zijn beroep en zal de rechtbank overgaan tot een inhoudelijk beoordeling daarvan.
3. Eiser voert aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu zijn gemachtigde niet de gelegenheid is geboden het bezwaarschrift nader te onderbouwen. Nadat eiser zelf een bezwaarschrift had ingediend, heeft de gemachtigde van eiser zich nog binnen de bezwaartermijn bij verweerder gemeld, met de mededeling dat hij de bezwaargronden zo spoedig mogelijk zal aanvullen. Volgens eiser heeft verweerder hem daarom geen eerlijk proces vergund.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zelf bezwaar heeft gemaakt en de gronden van bezwaar heeft ingediend. Dat de gemachtigde van eiser bij brief van 11 juni 2014 heeft aangekondigd de gronden van bezwaar zo spoedig mogelijk aan te vullen, maakt niet dat verweerder gehouden is te wachten met het nemen van een besluit op bezwaar. Er was geen sprake van een verzuim, nu eiser zelf al de gronden van het bezwaar had ingediend. Daarom hoefde eiser ook niet de gelegenheid te worden gesteld een verzuim te herstellen door alsnog gronden van bezwaar aan te vullen. Bovendien heeft verweerder het bezwaar niet niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van gronden, maar heeft verweerder het bezwaar inhoudelijk beoordeeld.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in strijd met artikel 3:2 Awb het besluit op bezwaar heeft genomen zonder de aanvullende gronden van bezwaar van eisers gemachtigde af te wachten of zonder de gemachtigde een termijn te gunnen nog aanvullende gronden in te dienen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser bij brief van 11 juni 2014, voor het verstrijken van de bezwaartermijn, kenbaar heeft gemaakt dat hij nog aanvullende gronden op het bezwaarschrift zal indienen. Desondanks heeft verweerder, zonder de gemachtigde van eiser daartoe de gelegenheid te bieden, op 17 juni 2014, ruim voordat de beslistermijn zou verstrijken, reeds de beslissing op bezwaar genomen. Dat geen sprake was van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb, nu eiser reeds zelf zijn bezwaarschrift had voorzien van gronden, en verweerder niet op die grond gehouden was een herstelverzuim te bieden, doet er niet aan af dat het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:2 Awb, meebrengt dat verweerder, zonder dat daardoor de termijn voor het nemen van een besluit in het gedrang zou komen, de gemachtigde van eiser de gelegenheid had moeten bieden de gronden van het bezwaar nader aan te vullen, zoals door hem tijdig verzocht.
Het voorgaande leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat niet is gebleken dat eiser door dit handelen is benadeeld. De gemachtigde van eiser heeft immers in beroep alsnog zijn aanvullende gronden naar voren kunnen brengen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 6:22 Awb dit gebrek passeren.
4. Eiser voert aan, samengevat, dat de aan hem door verweerder afgegeven arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan, mits twv is verleend’ rechtens niet juist is. Hij stelt dat hij recht heeft op de aantekening ‘arbeid vrij toegestaan, geen twv vereist’.
4.1.
Eiser voert daartoe als eerste aan dat de manier waarop de wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) per 1 januari 2014 (Wav nieuw) tot stand is gekomen, zonder overgangsrecht en zonder tijdige aankondiging, in strijd is met zowel internationaal-, Europees- en nationaalrechtelijke verplichtingen. Op basis van de Wav, zoals die gold tot 1 januari 2014 (Wav oud), had de verlengingsaanvraag van eiser ingewilligd dienen te worden onder de beperking ‘arbeid vrij toegestaan, twv niet vereist’. Dat in de Wav (nieuw) geen overgangsrecht is opgenomen is in strijd met artikel 2 in samenhang met artikel 19 van het Europees Sociaal Handvest. Tevens is het in strijd met het Unierechtelijke doeltreffend-
heids-, vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Voorts leidt de wetswijziging zonder overgangsrecht tot schending van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Door de wetswijziging van de Wav is sprake van ontneming van eigendom, nu eiser daarmee rechtstreeks inkomen wordt ontnomen. Eiser meent dat de Wav (nieuw) daarom onverbindend verklaard dient te worden jegens eiser wegens strijd met artikel 1 EP
.Eiser voert voorts aan dat het ontbreken van overgangsrecht in de Wav (nieuw) in strijd is met aanwijzing 166 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (de Aanwijzingen). Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan bij ontbreken van overgangsrecht de rechtszekerheid met zich brengen dat aan reeds vervallen voorschriften moet worden getoetst wanneer deze voor de belanghebbende gunstiger zijn. De mogelijkheid voor de wetgever om te bepalen dat de Wav (nieuw) niet van toepassing is op bestaande rechtsposities is neergelegd in aanwijzing 166 van de Aanwijzingen, hetgeen voor een geval als eiser had moeten geschieden. Voorts is aan eiser en zijn werkgever geen termijn gegund om zich aan te passen aan de nieuwe regelgeving, hetgeen onverenigbaar is met het doeltreffendheids-, het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Tot slot kan verweerder verweten worden eiser en zijn werkgever niet tijdig te hebben geïnformeerd over de wetswijziging met ingang van 1 januari 2014. Nu zij slechts een week voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wav (nieuw) op die datum zijn geïnformeerd, dient het bestreden besluit ook hierom te worden vernietigd.
4.1.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van zowel de Wav zoals die gold tot 1 januari 2014 (Wav oud) als de Wav, zoals die sinds 1 januari 2014 geldt (Wav nieuw), is het verbod voor een werkgever om een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder twv niet van toepassing, indien de desbetreffende vreemdeling krachtens de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vergunning is verleend, voorzien van een aantekening van de Minister van Veiligheid en Justitie, waaruit blijkt dat arbeid vrij is toegestaan.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Wav (oud) werd een zodanige aantekening afgegeven aan een vreemdeling die gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Wav (nieuw) wordt een zodanige aantekening afgegeven aan een vreemdeling die gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.
4.1.2. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van het bestreden besluit nog geen drie jaar ononderbroken heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning. Ook bij toepassing van de Wav (oud) zou dus op de aan eisers verstrekte verblijfsvergunning de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan, mits een tewerkstellingsvergunning (twv) is verleend’ zijn geplaatst. Wat er ook zij van eisers beroepsgronden dienaangaande, zij kunnen eiser niet baten.
4.2. Voorts voert eiser aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het recht van eiser op bescherming van zijn privéleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu eiser China heeft verlaten om alhier, na 36 maanden arbeid in loondienst te hebben verricht, aanspraak te kunnen maken op een stabiel verblijfsrecht. Hij is hier gedurende drie jaren persoonlijke en beroepsmatige banden aangegaan en heeft een sociaal en professioneel leven opgebouwd. Inmenging in dit recht is slechts gerechtvaardigd op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM. Nu de wetswijziging niet voorzienbaar was, is inmenging in het privéleven van eiser niet gerechtvaardigd.
4.2.1.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiser eerst in beroep heeft aangevoerd dat het niet volledig inwilligen van de aanvraag van eiser strijd oplevert met artikel 8 EVRM zodat deze gronden tardief zijn aangevoerd.
4.2.2
Nog daargelaten dat verweerder de gemachtigde van eiser in bezwaar ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden de gronden van het bezwaar nader aan te vullen, zoals hiervoor overwogen onder 3.2, zodat hij reeds bij die gelegenheid het beroep op artikel
8 EVRM naar voren had kunnen brengen, is er geen rechtsregel die eraan in de weg staat dat in beroep gronden worden aangevoerd, die niet ook reeds in bezwaar zijn aangevoerd. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat deze beroepsgrond buiten de beoordeling door de rechtbank dient te blijven.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 EVRM. Eiser is door de verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning en de aan zijn werkgever verleende twv immers in staat gesteld om in Nederland arbeid in loondienst te verrichten en privéleven te hebben.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Tot slot stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord en derhalve in strijd heeft gehandeld met de artikelen 7:2 en 7:3 Awb.
5.1
De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Uit het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen twijfel over mogelijk was, dat het bezwaar ongegrond was.
6.
Het beroep is ongegrond.
7. Gelet op het onder 3.2 geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:2 Awb, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. Omdat verweerder de gemachtigde van eiser ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de gronden van het bezwaar aan te vullen, was hij immers genoodzaakt om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit, om in beroep alsnog zijn gronden te kunnen aanvoeren.
De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 487,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 487,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, voorzitter, mrs. E.P.W. van de Ven en M.J.C. Beerse, rechters, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel