3.2Dat de staatssecretaris in voorkomende gevallen voor de beoordeling van een aanvraag als deze, mede de direct op de reis aansluitende periode van belang acht, laat onverlet dat uit 3.1 volgt dat het vaststellen van de duur van die periode onderdeel is van de door het BMA te verrichten beoordeling of – en zo ja, welke – medische vereisten vooraf, tijdens en/of direct na de reis van de desbetreffende vreemdeling naar zijn land van herkomst gelden.”
12. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het medisch gezien noodzakelijk is dat eiser zijn medicijnen continu moet innemen om resistentie of een infectie te voorkomen. Indien er sprake is van een onderbreking van het innemen van de medicijnen kan een medische noodsituatie op korte termijn optreden. Uit de hiervoor geciteerde overwegingen van de Afdeling volgt dat het uitsluitend aan het BMA is te beoordelen of er, medisch gezien, een noodzaak bestaat om voorzieningen tijdens de reis te treffen en welke dat zijn ter voorkoming van een medische noodsituatie. Dat betekent dat uit het BMA-advies zelf of uit staand beleid van het BMA waarnaar in het BMA-advies of het beleid van verweerder wordt verwezen, dient te volgen dat het voor eiser, omdat hij HIV patiënt is, medisch noodzakelijk is dat hij tijdens de reis en wellicht direct daarna, afhankelijk van de mate van beschikbaarheid van het medicijn in het land van herkomst, dient te beschikken over zijn medicatie, deze medicatie ook stipt dient in te nemen en dat een schriftelijke overdracht noodzakelijk is. Van kenbaar beleid op dit punt is niet gebleken. In het licht daarvan is het BMA-advies van 27 maart 2014, waarin een medisch oordeel op deze punten ontbreekt, terwijl wel is geconcludeerd dat een medische noodsituatie zal ontstaan bij staking van de behandeling, niet inzichtelijk.
12. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het niet of niet langer van toepassing zijn van artikel 64 van de Vw 2000 betekent dat verweerder, zo nodig, onverkort gebruik kan maken van zijn bevoegdheid tot uitzetting. Dit brengt met zich dat, indien door het BMA voorwaarden zijn verbonden aan de uitzetting van een vreemdeling, verweerder zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 2000 op de vreemdeling van toepassing is, ervan moet vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan die voorwaarden wordt voldaan (zie onder meer de uitspraak van 1 december 2010, ECLI:NL:RVS:BO6324). Dat onderstreept het belang dat ten tijde van het besluit duidelijk moet zijn welke reisvoorwaarden medisch gezien noodzakelijk zijn.
12. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet onder verwijzing naar het BMA-advies de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Reeds daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond.
12. Mede omdat eiser in beroep nog nadere stukken heeft overgelegd ten aanzien van de beschikbaarheid van de benodigde medicijnen, zal de rechtbank de overige gronden niet bespreken.
16. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
17. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1461,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.