ECLI:NL:RBDHA:2014:16155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/28020, 14/28021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 9 december 2014 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen en was vervolgens onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontneming onrechtmatig was, omdat de eiser geruime tijd op het districtskantoor van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) te Rotterdam Airport had verbleven zonder dat daar een geldige titel voor was. De rechtbank stelde vast dat de vrijheidsontneming niet kon worden gerechtvaardigd door de later opgelegde maatregel met betrekking tot het Justitieel Complex Schiphol (JCS), aangezien de vrijheidsontneming op het districtskantoor niet was gebaseerd op een besluit dat aan de wettelijke vereisten voldeed.

De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontneming die had plaatsgevonden in het JCS niet mogelijk was zonder de voorafgaande onrechtmatige vrijheidsontneming op het districtskantoor en het vervoer van Rotterdam naar Schiphol. Daarom werd de gehele vrijheidsontneming als onrechtmatig beschouwd. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om schadevergoeding te betalen aan de eiser, die was vastgesteld op € 1.040,00 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van 9 december 2014 tot de uitspraak. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 974,00 werden vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep met nummer AWB 14/28021 ongegrond, maar verklaarde het beroep met nummer AWB 14/28020 gegrond en beval de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van de uitspraak. De uitspraak werd openbaar gedaan en de rechter droeg de griffier op om de schadevergoeding aan de eiser uit te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/28020 (toegangsweigering)
AWB 14/28021 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 december 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Albanese nationaliteit, verblijvende in Justitieel Complex Schiphol (JCS),
eiser,
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 9 december 2014 aan eiser op grond van artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5, van de Verordening EG 562/2006 (Schengengrenscode, hierna SGC) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel en tegen het besluit tot toegangsweigering op 11 december 2014 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep toegangsweigering

1. Verweerder heeft eiser de toegang geweigerd op de volgende gronden
- niet in het bezit van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken. Eiser heeft alleen zijn paspoort in zijn bezit, verder geen andere documenten (vliegticket, hotelboekingen etc.);
- niet in het bezit van toereikende bestaansmiddelen voor de duur en de vorm van het verblijf, of voor de terugkeer naar het land van herkomst of doorreis.
2. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij niet in het bezit zou zijn van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken. Eiser is teruggestuurd door Groot-Brittannië naar Nederland en het is derhalve niet aan hem te wijten dat hij niet in het bezit is geweest van passende documentatie ten aanzien van zijn verblijf in Nederland. Bovendien had hij een paspoort.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet in het bezit was van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken omdat hij geen reserveringen ten behoeve van overnachtingen kon overleggen en omdat hij een onbekend reisdoel/plannen had. Dat eiser is teruggestuurd door Groot-Brittannië naar Nederland, maakt niet dat verweerder deze grond niet terecht ten grondslag heeft gelegd aan de toegangsweigering. Immers, zoals is neergelegd in het beleid als genoemd in paragraaf A1/9 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), dient een vreemdeling die, zoals eiser, uit eigen beweging Nederland verlaat, maar aan wie door de autoriteiten van het land van bestemming of transit de toegang wordt geweigerd en wordt teruggezonden, bij terugkomst in Nederland te voldoen aan de voorwaarden voor toegang. Eiser voldeed niet aan de voorwaarde genoemd in artikel 5, eerste lid, onder c, SGC dat hij het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kan staven, zodat verweerder reeds daarom eiser de toegang tot Nederland terecht heeft geweigerd. Dat eiser beschikte over een Albanees paspoort, kan aan het voorgaande niet afdoen.
3. Eiser voert aan dat uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) brigade Hoek van Holland van 9 december 2014 blijkt dat er geen folder is uitgereikt conform artikel 13, derde lid, SGC. Er zou een folder conform artikel 13, derde lid, SGC en een folder toegangsweigering in de Engelse taal zijn uitgereikt en tevens zou daarvan een vertaling zijn uitgereikt in de Albanese taal. Deze folders bevinden zich niet in het dossier. Er had aan eiser schriftelijke informatie verstrekt moeten worden over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens eiser in overeenstemming met de nationale wetgeving kunnen optreden. Nu deze folder niet is uitgereikt aan eiser in een taal die hij begrijpt, voldoet de toegangsweigering niet aan het gestelde in artikel 13, derde lid, SGC en deze is derhalve onrechtmatig. Op 11 december 2014 blijkt bovendien uit contact met [naam] van de bezoekgroep JCS dat eiser niet wist dat hij recht had met een advocaat te spreken. Uit het procesdossier blijkt enkel hoe met de hulp van een Albanese tolk de strekking en inhoud van de toegangsweigering is toegelicht. Dit is in strijd met artikel 13, derde lid, SGC omdat eiser niet direct bij de toegangsweigering informatie is verstrekt zoals bedoeld in artikel 13, derde lid, SGC. Doordat de folders niet kenbaar zijn gemaakt in een taal die eiser machtig is, heeft hij van 9 december 2014 tot en met 15 december 2014 zonder rechtsbijstand gezeten en is aan hem de toegang geweigerd. De toegangsweigering is daarom in strijd met artikel 13, derde lid, SGC.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft immers ter zitting verklaard dat hem nadat hij gehoord was door de Kmar in het districtcentrum te Rotterdam een formulier is uitgereikt waaruit hij heeft opgemaakt dat hij recht had op een advocaat. Voorts is eiser materieel niet in zijn belangen geschaad, nu hij op 11 december 2014, binnen de termijn genoemd in artikel 94, eerste lid, Vw met behulp van zijn gemachtigde beroep bij de rechtbank heeft kunnen instellen, terwijl de materiële gronden aangevoerd tegen de toegangsweigering niet slagen, zoals uit het hiervoor onder 2.1 overwogene blijkt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep vrijheidsontneming
6. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
7. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
8. Eiser voert allereerst aan dat, omdat de toegangsweigering onrechtmatig is, aan hem geen maatregel ex artikel 6 Vw had kunnen worden opgelegd. Deze grond slaagt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de toegangsweigering, niet.
9. Eiser voert subsidiair aan dat hij zonder titel op de brigade van de Kmar Hoek van Holland heeft verbleven na de toegangsweigering op 9 december 2014 om 17.00 uur en dat hij vervolgens zonder titel is vervoerd naar het JCS. Er is immers geen beschikking aan hem uitgereikt ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw met plaatsaanduiding Hoek van Holland. De enige artikel 6-beschikking die in het dossier zit, heeft een plaatsaanduiding JCS. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 december 2012 met nummer 201202734/1 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6364). Nu er geen artikel 6-maatregel met plaatsaanduiding Hoek van Holland in het procesdossier te vinden is en de vrijheidsontneming niet gebaseerd kan worden op artikel 4.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000, ontbreekt er een titel van vrijheidsontneming vanaf 9 december 2014 tot de dag en het uur van aankomst op het JCS. De grensdetentie is daarom van aanvang af onrechtmatig geweest.
10. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat alleen ten aanzien van het besluit tot toegangsweigering van 9 december 2014 is geregistreerd op welk tijdstip dit is genomen, te weten om 17.00 uur. Niet geregistreerd is op welke tijdstip eiser en de overige leden van de groep Albanezen die tegelijkertijd met hem van de boot in Hoek van Holland zijn opgehaald door de Kmar, zijn overgebracht naar het districtskantoor van de Kmar op Rotterdam Airport en evenmin op welk tijdstip zij op 9 december 2014 vervolgens zijn vervoerd naar het JCS en hoe laat zij daar zijn aangekomen. Verweerder heeft ter zitting beaamd dat er ten aanzien van het verblijf op het districtskantoor van de Kmar te Rotterdam - waarbij feitelijk sprake is geweest van vrijheidsontneming - geen zogenoemde beschikking model M19 voorhanden is. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de beschikking van 9 december 2014 waarin is aangegeven dat eiser de maatregel artikel 6, eerste en tweede lid, Vw wordt opgelegd en waarbij als plaats is aangewezen het JCS te Schiphol, mede een titel vormt voor de vrijheidsontneming te Rotterdam Airport en tijdens het vervoer van Rotterdam naar het JCS.
11. De rechtbank overweegt dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij vanuit de haven van Hoek van Holland is vervoerd naar het districtskantoor van de Kmar te Rotterdam Airport en dat hij daar op 9 december 2014 om ongeveer 18.00 uur is aangekomen. Pas na middernacht is hij vervolgens vervoerd naar het JCS, waar hij op 10 december 2014 om ongeveer 04.00 uur is gearriveerd. Eiser heeft voorts verklaard dat op 9 december 2014 om ongeveer 23.30 uur van hem vingerafdrukken zijn afgenomen te Rotterdam Airport en dat hij daarna nog ongeveer twee uur heeft geslapen in de hem aangewezen cel.
De rechtbank gaat uit van de verklaringen van eiser, nu van de kant van verweerder enige informatie over tijdstippen ontbreekt.
11.1
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiser geruime tijd
- minstens 7 uren - op het districtskantoor van de Kmar te Rotterdam Airport heeft verbleven in een ruimte die was beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Dit verblijf berust niet op een besluit tot aanwijzing van die plaats als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. De rechtbank volgt eiser daarom in het standpunt dat aan deze vrijheidsontneming geen wettelijke titel ten grondslag heeft gelegen. Verweerder kan niet worden gevolgd in het standpunt dat de op 9 december 2014 te Hoek van Holland genomen beschikking tot aanwijzing van het JCS als plaats, als titel kan gelden, nu dit feitelijk niet de plaats is geweest waar de vrijheidsontneming op 9 december 2014 vanaf ongeveer 18.00 uur tot 10 december 2014 om ongeveer 04.00 uur heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de vrijheidsontneming op het districtskantoor van de Kmar te Rotterdam Airport had een aparte beschikking op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw genomen kunnen en moeten worden. Voor zover er van moet worden uitgegaan dat ook voor het vervoer tussen Rotterdam Airport en het JCS een aparte plaatsaanwijzing nodig was - tijdens het vervoer is immers ook sprake geweest van vrijheidsontneming - oordeelt de rechtbank dat deze in dit geval evenzeer ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat de vrijheidsontneming in dit geval van aanvang af tot aan heden onrechtmatig is geweest, zodat de maatregel moet worden opgeheven en eiser in aanmerking komt voor schadevergoeding. Hierbij is van belang dat de vrijheidsontneming die heeft plaatsgevonden in het JCS - waarvoor wel een titel voorhanden was - niet mogelijk is geweest zonder de daaraan voorafgegane onrechtmatige vrijheidsontneming te Rotterdam Airport en tijdens het vervoer van Rotterdam naar Schiphol.
12. De rechtbank zal het beroep met toepassing van artikel 94, vierde lid, Vw gegrond verklaren en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen.
13. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf 9 december 2014 onrechtmatig. De rechtbank zal aan eiser daarom met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Nu de maatregel heeft geduurd van 9 december 2014 tot op heden (13 nachten), wordt het bedrag van de schadevergoeding bepaald op 13 x € 80,- = € 1.040,00. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
14. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met nummer AWB 14/28021 ongegrond;
- verklaart het beroep met nummer AWB 14/28020 gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden;
- draagt verweerder op € 1.040,00 als schadevergoeding aan eiser te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,00 te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2014.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 1.040,00,- uit te betalen.
Gedaan op 22 december 2014, door mr. N.O.P. Roché, rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel