In deze zaak vorderde eiseres, die haar huurwoning aan een derde had onderverhuurd, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden na een politie-inval op 13 januari 2013. De politie was binnengetreden om een buurjongen van eiseres, die verdacht werd van ernstige strafbare feiten, aan te houden. Tijdens de inval werd de voordeur van de huurwoning geforceerd, wat resulteerde in schade van € 863,63. Eiseres had de Staat aansprakelijk gesteld voor deze schade, maar de hoofdofficier van justitie had haar verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiseres vorderde nu dat de kantonrechter de Staat zou veroordelen tot schadevergoeding en de kosten van de procedure zou vergoeden.
De kantonrechter oordeelde dat het binnentreden in de huurwoning niet onrechtmatig was, aangezien dit volgens de geldende regels van strafvordering was uitgevoerd. Echter, de rechter stelde ook dat de Staat op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan zijn voor de onevenredig nadelige gevolgen van een overheidshandeling. De rechter verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd gesteld dat schade die bij een huiszoeking in de woning van een ander dan de verdachte wordt toegebracht, niet tot het maatschappelijk risico van die ander behoort.
De kantonrechter concludeerde dat de schade niet tot het maatschappelijk risico van eiseres behoorde, maar dat de vergoedingsplicht van de Staat op grond van artikel 6:101 BW moest worden verminderd. De schade was immers het gevolg van de omstandigheden die aan de verdachte, [belanghebbende], konden worden toegerekend. Aangezien eiseres niet betrokken was bij het strafbare feit en niet op de hoogte was van de situatie, werd de vordering afgewezen. Eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.