ECLI:NL:RBDHA:2014:15714
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Uitsluiting van AOW-verzekering voor echtgenoot van OPCW-functionaris
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de hoogte van het AOW-pensioen. Eiseres, de echtgenote van een medewerker van de volkenrechtelijke organisatie OPCW, was in beroep gegaan tegen een besluit van de Svb dat haar AOW-pensioen had vastgesteld op 24% van het maximale AOW-bedrag, na een eerdere toekenning van 22%. De Svb had bepaald dat eiseres niet verzekerd was voor de AOW, omdat haar echtgenoot in de periode van 29 april 1997 tot en met 14 december 2012 in dienst was van de OPCW, en volgens de Zetelovereenkomst tussen Nederland en de OPCW was zij uitgesloten van de AOW-verzekering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitsluiting van eiseres van de AOW-verzekering dwingendrechtelijk volgt uit de bepalingen van de Zetelovereenkomst. Eiseres voerde aan dat de regeling van de OPCW, het Provident Fund, niet vergelijkbaar was met de AOW, maar de rechtbank oordeelde dat de vrijstelling van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel niet afhankelijk is van de vergelijkbaarheid van de dekking. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat de korting op haar AOW-pensioen discriminerend was en in strijd met het EVRM en het IVBPR, omdat er geen sprake was van een verboden onderscheid.
De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht had geoordeeld dat eiseres niet verzekerd was voor de AOW en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt de gevolgen van internationale verdragen voor de sociale zekerheidsregelingen van medewerkers van volkenrechtelijke organisaties en hun gezinsleden. De rechtbank wees erop dat eiseres en haar echtgenoot voldoende middelen hadden om in hun levensonderhoud te voorzien, gezien de uitkering uit het Provident Fund.