ECLI:NL:RBDHA:2014:15667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
14 _ 5257 BPM
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de inkoopwaarde van een auto voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een belastingplichtige, en verweerder, de Belastingdienst, over de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm). Eiseres had op 25 juli 2013 aangifte gedaan voor de registratie van een geïmporteerde auto en daarbij een vermindering van de Bpm berekend op basis van een taxatierapport. Verweerder heeft echter een hertaxatie uitgevoerd en geconcludeerd dat te weinig belasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag.

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en of de berekening van de vermindering van de Bpm op de juiste wijze was uitgevoerd. Eiseres stelde dat de inkoopwaarde van de auto kon worden bepaald aan de hand van een koerslijst, verminderd met een schadecalculatie. Verweerder betwistte dit en stelde dat de waarde uit de koerslijst niet mocht worden verminderd met een schadecalculatie. De rechtbank oordeelde dat de methode van eiseres aanvaardbaar was, mits normale gebruikssporen en slijtage uit de schadecalculatie werden geëlimineerd.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de door haar berekende waarde van de auto juist was, en dat ook de hertaxatie van verweerder onvoldoende aannemelijk was gemaakt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de inkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 9.352, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 798. Eiseres had ook een extra korting op de belasting gevraagd vanwege het tijdsverloop tussen aangifte en registratie, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat niet was aangetoond dat eiseres ongelijk werd behandeld ten opzichte van andere belastingplichtigen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.217. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 december 2014.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/5257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [X], eiseres

(gemachtigde:[gemachtigde]),
en
[P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres op 24 maart 2014 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) met aanslagnummer [nummer] opgelegd (de naheffingsaanslag) en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen]

Overwegingen

Feiten
1. Op 25 juli 2013 heeft eiseres aangifte Bpm (de aangifte) gedaan ter zake van de opname in het kentekenregister van een geïmporteerde personenauto van het merk [merk] (de auto). De datum van eerste toelating is 18 juni 2012. Eiseres heeft de verschuldigde Bpm berekend met inachtneming van een vermindering bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de Bpm 1992 (de vermindering). Voor de berekening van de vermindering is eiseres uitgegaan van een afschrijving die is vastgesteld met behulp van een taxatierapport. Daarin is de waarde van de auto bepaald aan de hand van een koerslijst waarop een schadebedrag in mindering is gebracht.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van de aangifte een hertaxatie laten uitvoeren (de hertaxatie). Op grond van de hertaxatie heeft verweerder het standpunt ingenomen dat te weinig belasting op aangifte is voldaan. De te weinig betaalde belasting is vervolgens nageheven.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht, en zo ja, tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil is of de vermindering van de Bpm verschuldigd ter zake van de registratie, mag worden bepaald door middel van een afschrijving ten behoeve waarvan de inkoopwaarde van de auto is bepaald op basis van een koerslijst verminderd met een schadecalculatie, hetgeen eiseres bepleit en verweerder bestrijdt. Tevens is in geschil of bij het bepalen van de verschuldigde Bpm rekening moet worden gehouden met de tijdspanne tussen het moment van aangifte en de datum van registratie.
4. Eiseres neemt primair het standpunt in dat de verschuldigde Bpm mag worden bepaald door middel van een afschrijving ten behoeve waarvan de inkoopwaarde van de auto is bepaald op basis van een koerslijst verminderd met een schadecalculatie. Eiseres stelt daarnaast dat bij het bepalen van de verschuldigde Bpm rekening moet worden gehouden met de tijdspanne tussen het moment van aangifte en de registratie (leeftijdskorting).
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag overeenkomstig de ingenomen standpunten.
5. Verweerder neemt het standpunt in dat bij het bepalen van de inkoopwaarde van de auto de waarde uit de koerslijst niet mag worden verminderd met een schadecalculatie. Volgens verweerder leidt een registratie na het moment van aangifte niet tot een verdere vermindering van de Bpm. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
6. Naar het oordeel van de rechtbank is uitgangspunt dat de inkoopwaarde van de auto kan worden bepaald aan de hand van een koerslijst, of een taxatie of met behulp van de tabel bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm 1992. In dit geval heeft eiseres de auto laten taxeren. Daarbij is uitgegaan van de waarde volgens een koerslijst. Omdat de auto schade had, is deze apart gecalculeerd en in mindering gebracht op de waarde volgens de koerslijst. Naar het oordeel van de rechtbank is dit als zodanig een aanvaardbare methode om de inkoopwaarde van de auto bepalen. Wel vereist deze methode dat de kosten van herstel voor zover betrekking hebbend op normale gebruikssporen en slijtage, worden geëlimineerd uit het schadebedrag, nu met die elementen geacht kan worden rekening te zijn gehouden in de met behulp van een koerslijst bepaalde waarde. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd acht de rechtbank ook aannemelijk dat de auto door de taxateur fysiek is opgenomen en hij daarbij de schade heeft geïnventariseerd. De rechtbank ziet daarom in hetgeen verweerder heeft aangevoerd geen reden het taxatierapport niet als uitgangspunt te nemen.
7. Ter bepaling van de inkoopwaarde heeft eiseres de schadecalculatie in mindering gebracht op de waarde volgens de koerslijst. Omdat verweerder weerspreekt dat voor het volledige gestelde bedrag aan herstelkosten sprake is van schade die meer beloopt dan normale slijtage en gebruikssporen, ligt het op de weg van eiseres aannemelijk te maken dat sprake is van meer dan normale gebruikssporen en slijtage.
8. De rechtbank stelt vast dat uit de schadecalculatie van eiseres niet valt af te leiden welk deel daarvan geen betrekking heeft op normale slijtage en gebruikssporen. Deze laatsten kunnen namelijk geacht worden verdisconteerd te zijn in de waarde volgens de koerslijst. Ook uit de bij het taxatierapport gevoegde foto’s blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet in hoeverre sprake is van andere schade dan schade die het gevolg is van normale slijtage en gebruikssporen. Naar heet oordeel van de rechtbank is eiseres is er dan ook niet in geslaagd om met het taxatierapport aannemelijk te maken dat de door haar berekende waarde van de auto juist is, althans lager is dan de waarde volgens de door haar gehanteerde koerslijst.
9. Vervolgens is aan de orde of verweerder met de hertaxatie de door hem gestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank evenmin het geval. In de hertaxatie wordt de handelsinkoopwaarde afgeleid uit vraagprijzen van te koop aangeboden vergelijkbare auto’s. Vraagprijzen geven op zichzelf echter onvoldoende inzicht in de daadwerkelijk bij inkoop voor de auto’s betaalde prijs. Evenmin is duidelijk in hoeverre in die vraagprijzen elementen zijn verwerkt die niet rechtstreeks te maken hebben met de aard van het desbetreffende voertuig zoals de waarde van een nog op het voertuig rustende verlengde garantietermijn. Voorts heeft verweerder onvoldoende inzicht kunnen verschaffen over de wijze waarop de in vraagprijzen begrepen marge wordt vastgesteld en geëlimineerd. De rechtbank acht de door verweerder gestelde waarde dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt.
10. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de inkoopwaarde van de auto, alle omstandigheden in aanmerking nemend, in goede justitie bepaald op € 9.352 (de waarde volgens koerslijst). De afschrijving bedraagt dan 42,92% bij een historische nieuwprijs van € 16.385. Hieruit volgt dat de verschuldigde Bpm € 1.809 bedraagt (€ 3.169 -/- € 1.360) en de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een bedrag aan Bpm van € 798
(€ 1.809 -/- € 1.011).
11. Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat zij recht heeft op een extra korting op de verschuldigde belasting vanwege het tijdsverloop tussen de aangifte en de daadwerkelijke registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Eiseres verwijst daartoe naar het volgende citaat van de staatssecretaris van financiën:
“Voor uw informatie kan ik u melden dat in de uitvoeringspraktijk inderdaad tot op heden wordt uitgegaan van de door u beschreven berekening die is vermeld in het ingetrokken beleidsbesluit van 10 april 2006, nr. CPP2006/788M, Staatscourant nr. 75.”
12. De rechtbank stelt voorop dat het beleidsbesluit al was ingetrokken en eiseres daar geen beroep meer op kan doen. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat eiseres anders wordt behandeld dan met haar vergelijkbare belastingplichtigen en sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. Zo is niet aannemelijk geworden dat verweerder in gevallen die vergelijkbaar zijn met eiseres een dergelijke korting wel verleend. De rechtbank is in dat verband van oordeel dat zogenoemde artikel 8 vergunninghouders niet met eiseres vergelijkbaar zijn, nu niet is gebleken dat eiseres voldoet aan alle aan deze vergunningshouders gestelde voorwaarden. Ook overigens is niet gebleken van een begunstigend beleid. De rechtbank vindt dan ook geen aanleiding de verschuldigde belasting verder te verlagen.
13. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag aan Bpm van € 798 en vermindert dienovereenkomstig de beschikking heffingsrente, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.217;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2014.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.