ECLI:NL:RBDHA:2014:1535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
13/6759 13/6763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering van inkomstenbelasting na onjuiste verliesverrekening voor de jaren 2008 en 2009

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2008 en 2009. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die waren opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag voor 2008 terecht was opgelegd, omdat er sprake was van een voor eiser kenbare fout in de primitieve aanslag. De onjuiste verliesverrekeningsbeschikking was herzien, waardoor de navorderingsaanslag gerechtvaardigd was. Het beroep tegen deze aanslag werd ongegrond verklaard.

Voor de navorderingsaanslag van 2009 oordeelde de rechtbank echter anders. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de onjuiste verliesverrekeningsbeschikking voor dat jaar was herroepen. Hierdoor was de navorderingsaanslag voor 2009 ten onrechte opgelegd. Het beroep tegen deze aanslag werd gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar die betrekking had op de navorderingsaanslag voor 2008. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.217.

De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tijdig was, ondanks dat het poststempel een latere datum aangaf. De uitspraak bevatte ook een uitgebreide uitleg over de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de termijn voor het indienen van beroepschriften en de voorwaarden waaronder navorderingsaanslagen kunnen worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslag voor 2008 terecht was, maar dat voor 2009 geen grond bestond voor navordering, wat leidde tot de vernietiging van die aanslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/6759 en SGR 13/6763
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2014 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 5 juli 2013 op het bezwaar van eiser tegen de voor de jaren 2008 en 2009 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB). De navorderingsaanslag voor 2008 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.367 en die voor 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.508.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door [B], bijgestaan door [C].

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB 2008 gegrond;
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB 2009 ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB 2008;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB 2008 en de daarbij gegeven heffingsrentebeschikking, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.217.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) vangt deze termijn aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen.
2.
De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 5 juli 2013. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 16 augustus 2013. Het beroepschrift is op 20 augustus 2013 bij de rechtbank ontvangen. Dit is binnen een week na afloop van de termijn. Hoewel het poststempel de datum 18 augustus 2013 vermeldt, hecht de rechtbank geloof aan de stellige verklaring van eiser dat de beroepschriften op 16 augustus 2013 ter post zijn bezorgd. Dit betekent dat de beroepschriften tijdig zijn ingediend. Daarom zijn de beroepen van eiser ontvankelijk.
3.
Met dagtekening 14 september 2007 heeft verweerder de definitieve aanslag IB voor het jaar 2004 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.548. Met dagtekening 30 december 2010 heeft verweerder eiser voor datzelfde jaar een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 224.942. Bij beschikking van 14 december 2012 is die navorderingsaanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 140.087.
4.
De aan eiser opgelegde aanslag IB voor het jaar 2007 is gedagtekend 2 juli 2010 en is berekend naar een verlies uit werk en woning van € 162.850. Met dagtekening 3 maart 2012 is aan eiser voor 2007 een navorderingsaanslag IB opgelegd, berekend naar een verlies uit werk en woning van € 121.194.
5.
De aanslag IB voor het jaar 2008 is gedagtekend 16 maart 2012 en werd, onder verrekening van een verlies uit 2007 van € 70.485, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
6.
De aanslag IB voor het jaar 2009 is gedagtekend 25 juli 2012 en werd, onder verrekening van een verlies uit 2007 van € 11.172, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.336.
7.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van de gemachtigde aan verweerder die is gedagtekend 23 februari 2013 en die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Langs deze weg verzoekt ondergetekende namens [eiser], om verrekening van de negatieve aanslag inkomstenbelasting 2007 (…) met de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004, (…). Na achterwaartse verliesverrekening van de negatieve aanslag inkomstenbelasting (…), zal de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004, (…) nihil bedragen.
Voor de goede orde wijst ondergetekende op het feit dat de negatieve aanslag inkomstenbelasting 2007 (…) geheel of gedeeltelijk reeds is verrekend met aanslagen inkomstenbelasting 2008 en 2009, zulks echter naar het voorkomt ten onrechte en mogelijk strijdig met de wettelijke regels die gelden voor verliesverrekening in de inkomstenbelasting.
De negatieve aanslag inkomstenbelasting 2007, (…) had de inspecteur naar het ondergetekende voorkomt moeten verrekenen met de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004, (…).
Gaarne treden [eiser] en ondergetekende met u in overleg over de gevolgde dan wel alsnog te volgen methode van verrekening inzake het negatieve inkomen over het jaar 2007.”
8.
Naar aanleiding van de hierboven geciteerde brief heeft verweerder eiser de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. De verrekening van het verlies met het jaar 2004 bleef achterwege. Eiser heeft daarna tegen beide navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt op de grond dat hem niet bekend was waarom de navorderingsaanslagen waren opgelegd. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
9.
In geschil is of de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd.
10.
Verweerder heeft de navorderingsaanslagen opgelegd om de verrekening van het verlies uit 2007 met de jaren 2008 en 2009, terug te nemen, aangezien dat verlies had moeten worden verrekend met het belastbare inkomen uit werk en woning van het jaar 2004. Voor beide jaren beroept verweerder zich op een nieuw feit, dat zou bestaan uit de onder 7 vermelde brief van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank vormt genoemde brief van eiser echter geen nieuw feit dat de navorderingsaanslag kan rechtvaardigen. Die brief was immers ingegeven door de omstandigheid dat voor het jaar 2004 door verweerder een navorderingsaanslag was opgelegd waarmee het verlies op grond van de wettelijke regels inzake verliesverrekening, diende te worden verrekend.
11.
Nu de brief van eiser onder 7 niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit, is de vraag of verweerder desondanks kon navorderen omdat de verliesverrekening met het belastbare inkomen uit werk en woning van de jaren 2008 en 2009 moet worden aangemerkt als fout bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr. Voor het jaar 2008 is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr terecht de navorderingsaanslag heeft kunnen opleggen. Uit voormelde brief van eiser blijkt immers dat de fout hem redelijkerwijs kenbaar was. Verder blijkt uit het biljet van de navorderingsaanslag IB 2008 dat de verliesverrekeningsbeschikking is herzien. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat ook een fout die is opgeroepen door een geautomatiseerde werkwijze van de belastingdienst, onder het bereik van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr valt. Daarom is het tegen de navorderingsaanslag IB 2008 gerichte beroep ongegrond verklaard.
12.
Voor het jaar 2009 komt de rechtbank tot een ander oordeel. Mede naar aanleiding van hetgeen namens eiser ter zitting naar voren is gebracht stelt de rechtbank vast dat, anders dan voor het jaar 2008, verweerder aan eiser op geen enkele wijze – ook niet op het biljet van de navorderingsaanslag – kenbaar heeft gemaakt dat de verliesverrekeningsbeschikking 2009 is herroepen, terwijl die verplichting naar het oordeel van de rechtbank wel voortvloeit uit het bepaalde in artikel 3.153 van de Wet IB 2001. Bovendien kan een verrekening van verlies niet zonder meer bij navordering ongedaan worden gemaakt (HR 1 april 2005, nr. 40 321, ECLI:NL:HR:2005:AR6000). Nu niet is gebleken van een herroeping van de verliesverrekeningsbeschikking, was er geen grond voor het opleggen van de navorderingsaanslag IB voor het jaar 2009. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB 2009 en daarbij gegeven heffingsrentebeschikking is daarom gegrond verklaard.
13.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487, alle met een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.