ECLI:NL:RBDHA:2014:15314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen belastingaanslag en zelfstandigenaftrek in het kader van woon-werkverkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen een eiser, werkzaam als hoofd ICT, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslag voor het jaar 2011, waarbij de zelfstandigenaftrek niet was geaccepteerd door de Belastingdienst. De eiser had in zijn aangifte een zelfstandigenaftrek van € 6.291 toegepast, maar de Belastingdienst betoogde dat de woon-werkverkeeruren van de eiser in aanmerking moesten worden genomen bij het bepalen van de zelfstandigenaftrek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2011 zowel in loondienst werkte als een onderneming dreef als diskjockey, waarbij hij in totaal 1316 uur aan loondienst en 1335 uur aan zijn onderneming besteedde.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2014 heeft de eiser betoogd dat de woon-werkverkeeruren niet meetellen voor de zelfstandigenaftrek, omdat deze uren niet als werktijd worden beschouwd en hij hiervoor niet betaald krijgt. De Belastingdienst daarentegen stelde dat deze uren analoog aan de reistijd voor de onderneming moeten worden behandeld, en dus meetellen voor het urencriterium. De rechtbank heeft in haar overwegingen het relevante juridische kader uiteengezet, inclusief de bepalingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 en een arrest van de Hoge Raad.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de woon-werkverkeeruren van de eiser niet meetellen voor de zelfstandigenaftrek, omdat deze uren geen onderdeel uitmaken van de arbeidsovereenkomst en de eiser hiervoor niet wordt betaald. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de belastingaanslag verminderd tot het bedrag dat de eiser had opgegeven. Tevens is de Belastingdienst opgedragen het betaalde griffierecht aan de eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/5334

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van4 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 mei 2014 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2011 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.682 (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014.
Eiser is verschenen, tot bijstand vergezeld van [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B] en [persoon C].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar
inkomen uit werk en woning van € 38.682 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser is in loondienst werkzaam als hoofd ICT. In 2011 besteedt hij 1316 uur aan deze werkzaamheden in dienstbetrekking. Zijn reistijd in verband met deze werkzaamheden (woon-werkverkeeruren), bedraagt in 2011 170 uur.
2. Eiser drijft in 2011 verder een onderneming waarin hij onder meer activiteiten als diskjockey (dj) verricht. Dat zijn zowel dj-optredens op diverse plekken in het land als daarvoor ondersteunende werkzaamheden. Aan deze activiteiten besteedt eiser 1335 uur, inclusief reistijd. De reistijd betreft bijvoorbeeld de reistijd naar een dj-optreden.
3. In zijn aangifte voor het jaar 2011 heeft eiser bij het bepalen van de winst de zelfstandigenaftrek tot een bedrag van € 6.291 toegepast. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder deze aftrek niet geaccepteerd.
4. Tussen partijen is in geschil of de woon-werkverkeeruren van eiser in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de zelfstandigenaftrek.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de woon-werkverkeeruren buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat hij hiervoor niet betaald krijgt en deze tijd bij zijn werkgever ook niet kwalificeert als werktijd. Eiser kan met zijn reistijd voor de onderneming rekening houden bij het bepalen van zijn prijs en in zoverre is die reistijd onderdeel van een betaalde opdracht. Eiser voert verder aan dat hij door de gebrekkige informatievoorziening vanuit de Belastingdienst op het verkeerde been is gezet, dat de Belastingdienst bovendien niet tijdig uitspraak op zijn bezwaar heeft gedaan en hem ten onrechte heeft aangemaand terwijl hij heeft verzocht om uitstel van betaling.
6. Verweerder betoogt dat omdat de reistijd die eiser maakt in het kader van de onderneming meetelt voor het urencriterium, de woon-werkverkeeruren analoog daaraan moeten worden beschouwd als tijd besteed in het kader van de dienstbetrekking en dus in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de zelfstandigenaftrek. Verweerder verwijst daarbij naar het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van
8 juli 2004, nr. CPP2004/847M, Stcrt. 2004, 177/22 (het Besluit). Daarin is bepaald dat de tijd die is besteed aan het reizen van de woning naar de plaats waar de onderneming is gevestigd, meetelt voor het urencriterium omdat dit reizen geschiedt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Volgens het Besluit moet de reistijd voor het woon-werkverkeer bij de andere werkzaamheden op gelijke wijze worden behandeld en dus eveneens meetellen.
7. Op grond van artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Onder urencriterium wordt op grond van artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien (voor zover hier van belang) de tijd die in totaal wordt besteed aan die onderneming(en) en het verrichten van werkzaamheden in loondienst, grotendeels wordt besteed aan die onderneming(en). Er is sprake van ‘grotendeels besteed’ indien een belastingplichtige meer dan de helft van zijn totale arbeidstijd besteedt aan zijn onderneming(en).
8. In het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5827, is voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek bepaald dat ‘alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming’ geldt als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming. In het arrest is verder geen inhoud gegeven aan de tijd die in beslag wordt genomen door de andere werkzaamheden.
9. Uit dit arrest volgt dat de reistijd ten behoeve van voor de onderneming ontplooide activiteiten in dit geval meetelt bij de berekening van het urencriterium. Deze reistijd is onderdeel van betaalde opdrachten en eiser is vrij daarmee rekening te houden bij het bepalen van zijn prijs, maar bijvoorbeeld ook om een opdracht al dan niet aan te nemen. De woon-werkverkeeruren hebben in dit geval een ander karakter. Deze uren maken geen onderdeel uit van de arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn werkgever. De uren kwalificeren volgens de werkgever niet als werktijd en eiser krijgt voor deze uren ook niet betaald. Voor een analoge kwalificatie van deze uren aan de reistijd in het kader van de onderneming is dan geen aanleiding.
10. Het door verweerder aangehaalde Besluit ziet overigens op woon-werkverkeer ten behoeve van de onderneming: het reizen van de woning naar de plaats waar de onderneming is gevestigd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. Eisers overige stellingen behoeven daarom geen behandeling meer.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.