Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser is op zevenjarige leeftijd naar Nederland gekomen en hij is op [datum] 1997 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij zijn ouders.
De beperking waaronder de vergunning is verleend is met ingang van 22 juli 2003 gewijzigd in “voortgezet verblijf”, welke vergunning een geldigheidsduur had tot 13 april 2007 en aansluitend is verlengd tot 13 april 2012.
Op grond van het zeventiende lid van voornoemd artikel wordt een aanvraag niet afgewezen indien dit strijd oplevert met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), hetgeen hier niet het geval is. Weliswaar is sprake van een familieband tussen eiser en zijn broers en zuster, maar er is geen sprake van ‘more than normal emotional ties’. Met betrekking tot het familie- en gezinsleven tussen eiser en zijn vriendin, mevrouw [naam 4], overweegt verweerder dat niet is gebleken van een objectieve belemmering het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. De afwijzing van de onderhavige aanvraag levert evenmin schending op van artikel 8 EVRM in verband met het privéleven van eiser. De door eiser opgebouwde persoonlijke, sociale en economische banden zijn niet van dien aard dat zij leiden tot het aannemen van privéleven dat beschermd moet worden.
Eiser dient Nederland voorts onmiddellijk te verlaten. Aan eiser wordt op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 66a, zevende lid, Vw een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd. Niet is gebleken van humanitaire of andere redenen om af te zien van het jegens eiser uitvaardigen van een inreisverbod.
Ten aanzien van het beroep op schending van zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM voert eiser aan dat niet valt in te zien dat een kind dat vanaf zijn zevende jaar rechtmatig in Nederland verblijft, geen sociale en culturele banden zou aangaan met Nederland. Tijdens de basisschool en de middelbare school wordt een kind geacht deel te nemen aan allerhande schoolactiviteiten en wordt het kind onderwezen in de Nederlandse taal. Het gaat hier om een periode van zijn zevende tot zijn drieëntwintigste jaar, oftewel om een cruciale en vormende fase in zijn leven. Dat eiser momenteel geen economische bijdrage levert, is te verklaren vanuit het feit dat hij nog in strafrechtelijke detentie zit. Eiser heeft aangegeven dat hij na zijn vrijlating zijn hbo studie zal oppakken en afronden, waarna hij de Nederlandse arbeidsmarkt zal betreden. Voorts was eiser respectievelijk negentien en eenentwintig jaar oud toen hij de misdrijven pleegde. Eiser wijst op de invoering van het adolescentenstrafrecht in april van dit jaar, hetgeen zijn oorsprong vindt in de erkenning dat de hersenen van jongvolwassenen nog onvolgroeid zijn. Mede gelet op de problematische familiegeschiedenis van eiser, was zijn brein onderontwikkeld op het moment dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de delicten waarvoor hij is veroordeeld. Gelet hierop heeft eiser met een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid nooit de gevolgen van het plegen van de delicten voor zijn rechtmatig verblijf in Nederland kunnen overzien. Eiser heeft in beroep een brief van Defence for Children van 30 september 2014 overgelegd waarin wordt toegelicht dat het bestreden besluit in strijd is met 8 EVRM, omdat het besluit eisers proces van herintegratie in de maatschappij doorbreekt.
Ter onderbouwing van zijn aanspraak op de bescherming van artikel 8 EVRM heeft eiser verwezen naar de volgende arresten van het Europese Hof voor de rechten van de mens (het Hof):
- Balogun tegen het Verenigd Koninkrijk van 10 april 2012 (ECLI:NL:XX:BW5089);
- Omojudi tegen het Verenigd Koninkrijk van 24 februari 2010 (JV 2010/27);
- A.H. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk van 20 december 2011 (ECLI:NL:XX:2011:BV1625);
- A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk van 12 januari 2010 (JV 2010/56);
- Shala tegen Zwitserland van 15 november 2012 (ECLI:NL:XX:BY7835);
- De Souza Ribeiro tegen Frankrijk van 13 december 2012 (ECLI:NL:XX:BZ0186);
- Samsonnikov tegen Estland van 3 juli 2012 (ECLI:NL:XX:BX6218);
- Udeh tegen Zwitserland van 16 april 2013 (JV 2013/246);
- Boussara tegen Frankrijk van 23 september 2010 (JV 2010/433);
- Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008 (JV 2008/267);
- A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk van 20 september 2011 (JV 2011/484);
- Hamidovic tegen Italië van 4 december 2012 (ECLI:NL:XX:2012:BY9661).
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat naar zijn inzicht wel sprake is van gezinsleven tussen eiser en mevrouw [naam 4]. Weliswaar is sprake van inmenging in dit gezinsleven, maar bij de afweging van alle belangen wordt aan het algemene belang van de samenleving meer waarde gehecht dan aan de belangen van eiser en zijn partner. Verweerder heeft getoetst aan de ‘guiding principles’ genoemd in de arresten van het Hof inzake Boultif tegen Zwitserland (ECLI:NL:XX:2001:AD3516) en Üner tegen Nederland (ECLI:NL:XX:2006:AZ2407) en daarbij zwaar gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiser toen hij negentien en twintig jaar oud was, tot twee maal toe, waardoor sprake is van recidive, een strafbaar feit heeft gepleegd, waarvoor hem forse straffen zijn opgelegd. De rechtbank heeft bij de oplegging van deze straffen het reclasseringsadvies van 24 oktober 2012 betrokken, waarin is toegelicht dat eiser geen simpele jeugd heeft gehad. In eisers voordeel weegt verweerder mee dat hij op zevenjarige leeftijd in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, hij hier ter lande is opgegroeid en naar school is gegaan. Daar staat tegenover dat eiser heeft verklaard dat hij Marokko eens in de zoveel jaren heeft bezocht, dat niet is onderbouwd dat hij daar geen verdere familie heeft en dat hij als volwassene geacht wordt zich in Marokko te moeten kunnen vestigen en aarden. Ook is niet gebleken dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven met mevrouw [naam 4] buiten Nederland uit te oefenen. Hetgeen mevrouw [naam 4] hieromtrent heeft gesteld, is niet onderbouwd zodat dit niet gevolgd wordt. Eiser wordt geacht sterkere banden te hebben met Nederland dan met Marokko, maar daaraan komt geen doorslaggevend gewicht toe, gelet op eisers antecedenten en het gevaar van recidive. De omstandigheid dat eiser, gelet op de strafrechtelijke vonnissen, de mogelijkheid wordt geboden om te herintegreren in de Nederlandse maatschappij speelt geen rol in de beoordeling en het arrest Maslov, waar eiser in dit kader een beroep op doet, is niet met de zaak van eiser vergelijkbaar. De omstandigheid dat eiser wellicht een ander verblijfsrecht gehad zou hebben indien Bureau Jeugdzorg destijds actie had ondernomen op dit punt, is evenmin een bijzondere omstandigheid die in het kader van de belangenafweging een rol speelt. Verweerder is uitgegaan van de verblijfsstatus die eiser daadwerkelijk had.
Voor zover eiser een beroep doet op zijn positie als adolescent, stelt verweerder dat het adolescentenstrafrecht pas op 1 april 2014 is ingevoerd, zodat het ten tijde van de door eiser gepleegde misdrijven nog niet gold. Voorts kan een oordeel over de strafoplegging alleen in de strafrechtelijke procedure aan de orde komen en niet in de onderhavige procedure. Ten slotte was eiser ten tijde van het plegen van de delicten negentien en twintig jaar oud, maar heeft de rechtbank er toch voor gekozen om eiser te berechten volgens het volwassenenrecht, waaruit blijkt dat de rechtbank eiser volledig verantwoordelijk acht voor zijn daden. Een beroep op de jonge leeftijd waarop eiser tot zijn daden kwam, kan daarom niet meewegen in het kader van artikel 8 EVRM.
Ten aanzien van het gezinsleven met mevrouw [naam 4] heeft verweerder, met inachtenming van de ‘guiding priciples’ uit de arresten Boultif en Üner, zwaar in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat eiser recent op negentien en twintigjarige leeftijd tweemaal een ernstige delicten heeft gepleegd, waarvoor hem forse straffen zijn opgelegd en dat niet is onderbouwd dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven met mevrouw [naam 4] buiten Nederland uit te oefenen. De omstandigheid dat eiser wellicht een ander verblijfsrecht gehad zou hebben indien Bureau Jeugdzorg destijds actie had ondernomen op dit punt, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden, omdat eiser na zijn achttiende zelf verantwoordelijk geacht kan worden voor zijn verblijfsstatus en hij evenmin nadien zelf een aanvraag om een andere verblijfsvergunning heeft ingediend.
Ten slotte heeft verweerder bij de beoordeling of sprake is van te beschermen privéleven , ondanks het door eiser opgebouwde privéleven in Nederland, wederom zwaar in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat eiser recent in een korte periode twee ernstige delicten heeft gepleegd, waarvoor hem met toepassing van het volwassenenstrafrecht, forse straffen zijn opgelegd. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat het feit de strafrechter, ondanks eisers leeftijd en de toen al bestaande mogelijkheid om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, er toch voor gekozen heeft om eiser te berechten volgens het volwassenenstrafrecht. Een beroep op de jonge leeftijd waarop eiser tot zijn daden kwam, behoeft daarom in het kader van de op grond van artikel 8 EVRM benodigde belangenafweging niet in zijn voordeel mee te wegen. Verweerder heeft ook relevant mogen achten dat niet is gebleken eiser zich in Marokko niet zal kunnen handhaven. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aanvraag tot verlening van de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning en intrekking van de verblijfsvergunning tot 17 januari 2011 en derhalve het inreisverbod niet in strijd zijn met artikel 8 EVRM. Het beroep van eiser op bovengenoemde arresten van het Hof leidt niet tot een ander oordeel, nu die zaken, mede gelet op de door eiser gepleegde delicten en de hem opgelegde straffen, onvoldoende vergelijkbaar zijn.
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover het zich richt tegen het inreisverbod, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover het zich richt tegen de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “voortgezet verblijf”, alsmede tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “voortgezet verblijf” met terugwerkende kracht tot 17 januari 2011, niet-ontvankelijk.