Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A],
2. [B],
3. [C],
4. [D],
5. [E],
1.De procedure
2.De feiten
International Criminal Tribunal for Rwanda(ICTR) vervolgd op verdenking van een aantal delicten in verband met genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. Op 18 juli 1997 is hij, ter uitvoering van een op 16 juli 1997 gegeven bevel daartoe, in Nairobi (Kenia), aangehouden en overgebracht naar Arusha (Tanzania), waar hij vervolgens in totaal elf jaar en zes maanden in voorarrest heeft doorgebracht. Bij vonnis van 18 december 2008 heeft het ICTR [A] vrijgesproken. Tegen dit vonnis is geen beroep aangetekend.
safe housein Arusha. Hij beschikt niet over (reis)papieren. De Franse autoriteiten hebben geweigerd hem toe te laten in Frankrijk, waar [B] en twee van de kinderen wonen.
het handhaven van de internationale vrede en veiligheid en, met het oog daarop: doeltreffende gezamenlijke maatregelen te nemen ter voorkoming en opheffing van bedreigingen van de vrede en ter onderdrukking van daden van agressie of andere vormen van verbreking van de vrede, alsook met vreedzame middelen en in overeenstemming met de beginselen van gerechtigheid en internationaal recht, een regeling of beslechting van internationale geschillen of van situaties die tot verbreking van de vrede zouden kunnen leiden, tot stand te brengen”.
optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie”.
4.Het ICTR
Expressing once again its grave concern at the reports indicating that genocide and other systematic, widespread and flagrant violations of international humanitarian law have been committed in Rwanda,
Headquarters Agreementgesloten met betrekking tot het ICTR in Arusha (A/51/399). In de preambule staat onder meer:
5.De vordering van [A] cs en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen
6.Het standpunt van de officier van justitie
7.De beoordeling
subsidiary organ”) van de VN-Veiligheidsraad. Dat wordt bevestigd door het in 4.3 geciteerde deel van de preambule van de
Headquarters Agreementmet betrekking tot het ICTR. De verweten gedragingen van het ICTR kunnen daarom aan de VN worden toegerekend.
Arusha, le 16 juillet 1997”,op vordering van de aanklager bij het ICTR van 9 juli 1997.
is verschenen niet uitsluitend of mede met het doel de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten”. Deze situatie doet zich niet voor, aangezien de VN juist niet is verschenen.
forum necessitatis. Dat is aan de orde in de in artikel 9 aanhef en onder b Rv bedoelde situatie dat een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt. De onmogelijkheid van artikel 9 aanhef en onder b Rv kan zowel van juridische als van feitelijke aard zijn. In de parlementaire stukken worden als voorbeelden genoemd het door omstandigheden ontbreken van openbaar gezag of rechterlijke macht in een land of de onvindbaarheid van de gedaagde buiten Nederland (Advies RvS en Nader rapport NvT en NV II, Parlementaire geschiedenis herziening Rv, pp. 116-117 en 593-595). Als het procederen buiten Nederland onmogelijk is, dwingt artikel 6 EVRM de Nederlandse staat ertoe om een forum in Nederland open te stellen.
forum necessitatisals voldaan is aan de in artikel 9 aanhef en onder c Rv genoemde vereisten, te weten (i) dat het onaanvaardbaar is van [A] cs te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpen en (ii) dat de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland is verbonden. Uit de tekst van de wet en uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het de bedoeling is om deze grondslag voor rechtsmacht restrictief op te vatten. In de parlementaire geschiedenis worden als voorbeelden van ‘onaanvaardbaar’ in de zin van deze bepaling genoemd gevallen van oorlog of natuurrampen of van het behoren tot een bepaalde doelgroep van de bevolking voor wie ernstige beperkingen in het maatschappelijke verkeer zijn verbonden, zozeer dat voor deze groep een behoorlijke rechtsgang in feite niet is gewaarborgd (Advies RvS, Nader Rapport en MvT, Parlementaire geschiedenis Herziening Rv, pp. 114-116 en 593-595).
154. The Court finds that since operations established by United Nations Security Council resolutions under Chapter VII of the United Nations Charter are fundamental to the mission of the United Nations to secure international peace and security, the Convention cannot be interpreted in a manner which would subject the acts and omissions of the Security Council to domestic jurisdiction without the accord of the United Nations. To bring such operations within the scope of domestic jurisdiction would be to allow individual States, through their courts, to interfere with the fulfilment of the key mission of the United Nations in this field, including with the effective conduct of its operations (see, mutatis mutandis, Behrami and Behrami v. France and Saramati v. France, Germany and Norway, cited above, § 149).