ECLI:NL:RBDHA:2014:144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2014
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
C-09-438281 FA RK 13-1617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter in het kader van het familierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot omgang tussen een vader en zijn minderjarige dochter. Het verzoek is ingediend door de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Arslaner, en de vrouw, de moeder van de minderjarige, is vertegenwoordigd door advocaat mr. E.R. Schenkhuizen. De rechtbank heeft eerder, op 16 juli 2013, een informatieregeling vastgesteld en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de zorg- en opvoedingstaken. De Raad heeft in zijn rapportage geadviseerd om op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige zorgelijk is en zij kwetsbaar is in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank heeft de stukken en het rapport van de Raad bestudeerd en heeft de behandeling op 6 december 2013 voortgezet, waarbij beide partijen en de Raad aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat de minderjarige, die zelf heeft aangegeven geen contact te willen met haar vader, bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat gedwongen contact met de vader op dit moment schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft daarbij ook de zorgen van de vader over de ontwikkeling van de minderjarige en de rol van de moeder in het contact tussen hen in overweging genomen. De rechtbank heeft besloten dat de vader de minderjarige vier keer per jaar een kaartje mag sturen, zodat zij weet dat hij om haar geeft, maar dat er op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beschikking is gegeven door kinderrechter mr. N.B. Verkleij, bijgestaan door griffier mr. K. Beukhof, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-1687
Zaaknummer: C/09/438281
Datum beschikking: 10 januari 2014

Omgang

Beschikking op het op 28 februari 2013 ingekomen verzoek van:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. C. Arslaner te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. E.R. Schenkhuizen te Zoetermeer.

Procedure

Bij beschikking van 16 juli 2013 heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld. Voorts is de beslissing ter zake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de proceskosten aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten, alsmede de rechtbank te rapporteren en te adviseren.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming te ’s-Gravenhage (hierna te noemen: de raad) d.d.[datum], kenmerk [kenmerknummer].
Op 6 december 2013 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen vergezeld van hun advocaten en mevrouw M. van Aspen namens de raad.
De minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum], heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
Omgang
De raad adviseert om op dit moment geen omgangregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarige. Hierbij acht de raad van belang dat de ontwikkeling van de minderjarige zorgelijk en problematisch verloopt. Er is sprake van een beperkte intelligentie en een reactieve hechtingsstoornis en [minderjarige] is zeer kwetsbaar in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel is (nog) niet geïndiceerd, omdat de moeder zich bereidwillig toont ten aanzien van de hulpverlening. De aan moeder geboden hulpverlening dient echter wel tot vorderingen in de thuissituatie te leiden om het hoge schoolverzuim van [minderjarige] terug te dringen, aldus de raad.
Nu tussen de man en de minderjarige al geruime tijd geen contact heeft plaatsgevonden en de minderjarige zelf ook geen contact wenst met de man, vindt de raad onder de voormelde omstandigheden een omgangsregeling op dit moment te belastend voor de minderjarige. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de man door het beperkte contact in het verleden weinig inzicht heeft in de ontwikkeling van de minderjarige en haar problematiek lijkt te onderschatten. De raad adviseert dat de mogelijkheid van contact met de vader in de toekomst wel open moet worden gehouden, omdat dat contact met beide ouders noodzakelijk is voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling van kinderen.
Ter terechtzitting heeft de man aangegeven dat hij twijfelt aan de conclusie die de raad heeft getrokken, omdat hij denkt dat de door hem verzochte omgang juist een positief effect zou kunnen hebben op de ontwikkeling van de minderjarige. Ook vermoedt hij dat de minderjarige zelf wel contact met hem zou willen, maar dat de thans door haar gepresenteerde mening door de vrouw is ingegeven. De man maakt zich bovendien zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de minderjarige bij de vrouw. De man houdt dan ook vast aan zijn verzoek tot het vaststellen van een (opbouwende) omgangsregeling, waarbij hij ter terechtzitting heeft voorgesteld om te beginnen met één contactmoment per maand.
De vrouw, die ter zitting heeft verklaard dat de man de vader van de minderjarige is, kan zich vinden in het advies van de raad om geen omgangsregeling vast te stellen. Wel staat zij er voor open om via schriftelijk contact en de informatieregeling enig contact tussen de minderjarige en de man te laten ontstaan. De vrouw heeft aangegeven dat zij op zich wel bereid is om dit proces te stimuleren. Een verdergaande omgangsregeling acht zij echter niet in het belang van de minderjarige.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft ieder kind in beginsel recht op omgang met zijn ouders. De rechter kan het recht op omgang slechts ontzeggen indien sprake is van een contra-indicatie , namelijk – voor zover hier van belang – indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind heeft doen blijken van ernstige bezwaren tegen omgang of als omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank is, in navolging van het advies van de raad, van oordeel dat omgang tussen de minderjarige en de man, begeleid of onbegeleid, op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het rapport van de raad volgt dat de minderjarige bijzonder kwetsbaar is in haar ontwikkeling. De minderjarige heeft zelf ook zeer beslist aangegeven geen contact te willen. De rechtbank is het met de man eens dat de weerstand van de minderjarige tegen contact met haar vader voor een groot deel door de moeder lijkt te zijn ingegeven. Zo heeft de minderjarige tegenover de raad verklaard dat zij moet oppassen voor haar vader, omdat hij haar bij haar moeder zou willen weghalen, terwijl daarvoor geen aanwijzingen bestaan. Ook blijkt uit het rapport dat moeder enerzijds tegenover de raad heeft verklaard dat zij het contact met de vader heeft verbroken omdat hij de minderjarige onaangekondigd had meegenomen naar zijn familie (pag. 13). Anderzijds verklaart de moeder dat dit juist niet het geval is, maar dat de minderjarige niet meer naar haar vader wilde (pag. 14).
Wat echter ook de oorzaak is van het feit dat de minderjarige nu geen omgang met haar vader wil, feit is dat zij daartegen grote weerstand heeft. Gedwongen contact zal daarom naar het oordeel van de rechtbank momenteel, in combinatie met haar problematiek, naar verwachting een negatieve invloed hebben op de verdere ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank acht voortzetting van de individuele hulpverlening voor de minderjarige noodzakelijk om haar sterker te maken en haar huidige negatieve beeldvorming over de man te veranderen alvorens geacht kan worden aan een fysieke ontmoeting. Dit maakt dat de rechtbank het niet in het belang van de minderjarige acht thans een omgangsregeling vast te stellen, al kan de rechtbank zich voorstellen dat de vader dit als erg onrechtvaardig ervaart. Bij haar beslissing speelt voor de rechtbank echter ook een rol dat de vader de problematiek van de minderjarige lijkt te ontkennen, althans te onderschatten, terwijl deze problematiek in het contact met de minderjarige een behoedzame aanpak van hem als vader zou vergen.
Met betrekking tot de genoemde hulpverlening merkt de rechtbank in navolging van de raad nog op dat zij het van belang acht dat deze daadwerkelijk van de grond komt, nu uit het rapport (pag. 18) blijkt dat de moeder wel zegt open te staan voor die hulp, maar uiteindelijk acht van twaalf afspraken heeft afgezegd en de minderjarige een zeer hoog schoolverzuim heeft.
Zoals ter zitting met partijen is besproken kan de man wel geregeld een kaartje sturen aan de minderjarige, zodat zij weet dat zij een vader heeft die haar belangrijk vindt en van haar houdt. Het doel hiervan is dat het besef van het bestaan van de vader bij de minderjarige in positieve zin groeit en een aanknopingspunt kan bieden voor contactherstel in de toekomst. Van de man wordt derhalve verwacht dat hij op de hierna vermelde tijdstippen een kaartje zal sturen aan de minderjarige. Van de vrouw wordt verwacht dat zij deze berichten telkens na ontvangst onder de aandacht brengt van de minderjarige en hier positief op reageert. In de toekomst is intensiever contact wellicht mogelijk als de ouders beiden - al dan niet met begeleiding van hulpverlening - een manier kunnen vinden om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren, omdat zeker bij een minderjarige met de onderhavige problematiek begrip voor elkaar en enige vorm van samenwerking absoluut noodzakelijk is voor het tot stand komen van een omgangsregeling. De raad heeft hiervoor nog gewezen op de mogelijkheid van mediation.
Proceskosten(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt in het kader van de uitoefening van het omgangsrecht dat de man aan de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], viermaal per jaar (te weten met Kerst, de verjaardag van de minderjarige en voor en na de zomervakantie) een kaartje zal sturen en dat de vrouw deze kaartjes na ontvangst onder de aandacht van de minderjarige zal brengen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.B. Verkleij, kinderrechter, bijgestaan door
mr. K. Beukhof als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2014.