ECLI:NL:RBDHA:2014:13978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 8690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Lagas
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
  • S. van Groningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning militair invaliditeitspensioen in verband met PTSS

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een gewezen korporaal der Mariniers, en de minister van Defensie over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Eiser had verzocht om toekenning van een pensioen in verband met een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en klachten van de linkerschouder. De rechtbank oordeelde dat eiser voldeed aan de criteria voor PTSS en dat er sprake was van een dienstverband. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 24 september 2013, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiser niet voldeed aan de criteria voor PTSS, en dat de psychische klachten van eiser gerelateerd waren aan zijn militaire dienst. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de vaststelling van PTSS met dienstverband bij eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.913,40 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/8690 ABP

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2014 in de zaak tussen

[eiser] te [X], eiser

(gemachtigde: mr. W.B. Knook),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2011, verzonden op 3 mei 2011, heeft verweerder eiser naar aanleiding van diens verzoek van 5 november 2010 met ingang van 9 november 2009 een militair invaliditeitspensioen toegekend.
Bij besluit van 24 september 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 april 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 september 2013.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2014.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.B. Knook als zijn raadsman.
Eiser heeft als getuige meegenomen de heer[F].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Aan eiser, gewezen korporaal der Mariniers, is met ingang van 1 september 1980
eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid ten gevolge van gebreken.
1.2
Eiser heeft verweerder bij brief van 5 november 2010, ontvangen op
9 november 2010, verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen in verband met een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en klachten van de linkerschouder.
1.3
Op 26 april 2011 is omtrent eiser een rapportage verzekeringsgeneeskundig onderzoek invaliditeitspensioen uitgebracht. In het kader van het onderzoek is informatie verkregen van de behandelende sector. Bij de beoordeling van de psychische klachten van eiser is het PTSS Protocol meegewogen.
1.4
Bij besluit van 27 april 2011, verzonden op 3 mei 2011, heeft verweerder eiser met ingang van 9 november 2009 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 10%. Voor het letsel van het linker schoudergewricht is (oorzakelijk) dienstverband aanvaard. Voor de psychische klachten is geen dienstverband aanvaard.
1.5
Bij brief van 26 mei 2011, aangevuld bij brief van 10 februari 2012, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit, voor zover daarbij geen dienstverband aanwezig wordt geacht voor zijn psychische klachten. Eiser wenst voor de psychische klachten toekenning van een additioneel invaliditeitspercentage van 36. Eiser heeft daartoe een rapportage van
[X]), psychiater, van 2 februari 2012 overgelegd.
1.6
Bij brief van 6 maart 2012 heeft[B], medisch adviseur ABP (hierna: de medisch adviseur), te kennen gegeven geen aanleiding te zien om het oordeel ter zake van de psychische klachten te herzien.
1.7
Eiser heeft bij brief van 24 april 2012 een memo van [X] van 3 april 2012 overgelegd.
1.8
Bij brief van 11 mei 2012 heeft de medisch adviseur voorgesteld eiser een nader psychiatrisch onderzoek te laten ondergaan, waartoe eiser bij brief van 1 juni 2012 zijn bereidheid heeft uitgesproken.
1.9
Op 18 juli 2012 is omtrent eiser een rapport uitgebracht door [C], GZ-psycholoog, en prof.dr. A.M.H. van Leeuwen, psychiater, beide verbonden aan de HSK groep.
1.1
Bij brief van 15 januari 2013 heeft de medisch adviseur verweerder bericht dat alsnog is besloten hetgeen eiser heeft gesteld ter zake van traumatiserende gebeurtenissen te verifiëren bij de Koninklijke Marine (KM).
1.11
Bij e-mailberichten van 14 januari 2013 en 16 januari 2013 heeft het Hoofd van de Sectie Persoonsgerichte Informatie en Onderscheidingen informatie verstrekt.
1.12
Bij brief van 15 februari 2013 heeft de HSK groep een nadere reactie gegeven.
1.13
Eiser is op 3 juni 2013 gehoord in het kader van zijn bezwaar. Bij die gelegenheid heeft eiser enkele e-mailberichten van oud-collega’s overgelegd.
1.14
Bij brief van 5 juli 2013 heeft[G], (bezwaar)verzekeringsarts, een nadere reactie gegeven.
1.15
Bij besluit van 24 september 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 april 2011, voor zover betwist, ongegrond verklaard.
1.16
Eiser heeft bij brief van 28 oktober 2013 beroep ingesteld tegen het besluit van 24 september 2013.
2.1
Verweerder heeft aan het besluit van 24 september 2013 ten grondslag gelegd dat tegenstrijdigheden aan het licht zijn gekomen met betrekking tot de door eiser uitgevoerde speciale missies. Navraag heeft aan het licht gebracht dat eiser niet uitgezonden is geweest in het kader van speciale missies. De verzekeringsarts is derhalve van oordeel dat er zonder een uitzending geen basis is voor de potentieel psycho-traumatische gebeurtenissen (het zogenaamde A-criterium) en de door eiser naar voren gebrachte psychische klachten. Hetgeen is verklaard tijdens de hoorzitting en de door eiser overgelegde getuigen-verklaringen hebben de verzekeringsarts, zoals geconcludeerd in zijn reactie van
5 juli 2013, niet tot een ander oordeel gebracht.
2.2
Eiser heeft aangevoerd dat het zwaardere criterium ‘buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden’ niet op hem van toepassing is, omdat hij reeds per 1 september 1980 is ontslagen.
Voorts is aangevoerd dat [X] in zijn memo van 3 april 2012 heeft beschreven dat eiser enkele als traumatisch omschreven gebeurtenissen heeft meegemaakt en dat hetgeen de DSM-IV hierover stelt maakt dat is voldaan aan het A-criterium. Bovendien stelt [X] dat in de DSM-IV nergens is te lezen dat een trauma in ‘oorlogsvergelijkende omstandigheden of een uitzending in het kader van een vredesmissie’ moet zijn ondergaan. Voor zover de verzekeringsarts in zijn reactie van 5 juli 2013 stelt dat het niet mogelijk is om de aangeleverde beschrijvingen als onomstotelijke (bewijzen voor) A- dan wel B-criteria aan te merken, vanwege een vermeend gebrek aan consistentie en transparantie, stelt eiser dat hij voldoende consistent heeft verklaard omtrent gebeurtenissen. Eiser verwijst daartoe naar getuigenverklaringen alsmede de rapportages van de HSK groep en [X].
2.3
Verweerder heeft in zijn verweerschrift het standpunt van eiser dat het criterium ‘buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden’ niet op hem van toepassing is onderschreven. Volgens verweerder is niet in geschil dat in de verslaglegging van
[D], klinisch psycholoog/psychotherapeut verbonden aan de [E] en behandelaar van eiser (hierna:[D]), van 2 februari 2011, [X] van
2 februari 2012 en de HSK groep van 18 juli 2012 enkele als traumatisch omschreven gebeurtenissen tijdens de periode dat eiser militaire dienst verrichtte zijn genoemd. Het gaat er om of door eiser wordt voldaan aan de criteria die de DSM-IV stelt om te kunnen spreken van een PTSS. Verweerder meent evenwel dat onvoldoende is komen vast te staat dat en zo ja, bij welke traumatische gebeurtenis(sen) eiser aanwezig of betrokken is geweest, wat de reactie van eiser op die gebeurtenis(sen) in termen van ‘intense angst, hulpeloosheid of afschuw’ is geweest (A-criterium) en of sprake is van een voortdurende herbeleving van de gestelde traumatische gebeurtenis(sen) (B-criterium). Daarvoor ontbreekt het in de diverse lezingen van eiser aan consistentie en transparantie.
4.1
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het op artikel 2, vijfde lid, van het op de Kaderwet militaire pensioenen steunende Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (hierna: het Besluit) heeft de beroepsmilitair bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld uit hoofde van zijn ontslag uit de militaire betrekking waarin die invaliditeit is ontstaan recht op een invaliditeitspensioen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, onder 1e, van het Besluit wordt, indien de aan het pensioenrecht ten grondslag liggende verwonding, ziekten of gebreken voor 1 januari 1998 zijn ontstaan, de vraag naar het verband met de militaire dienst uitsluitend beantwoord naar hetgeen daarvoor geldt op de peildatum.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van het Besluit wordt verstaan onder peildatum: de dag voorafgaande aan de dag met ingang waarvan de Algemene militaire pensioenwet (AMP) is ingetrokken. De AMP is ingetrokken ingaande 1 juni 2000.
Op de hiervoor genoemde peildatum gold artikel 74 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW).
Ingevolge artikel 74, tweede lid, van de Wet OOW blijft artikel E11 van de AMP, zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van de Wet OOW, van toepassing voor de vaststelling van invaliditeit met dienstverband van verwondingen, ziekten of gebreken die het gevolg zijn van een gebeurtenis welke plaatsvond op een voor die datum gelegen tijdstip. Fase 1 van de Wet OOW is op 31 december 1997 in werking getreden.
Artikel E11, eerste lid, van de AMP, zoals dit artikel luidde vóór de wijziging op
1 januari 1998, bepaalt dat, voor de toepassing van dit hoofdstuk, onder invaliditeit met dienstverband wordt verstaan een invaliditeit ten gevolge van:
a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst,
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst verbonden, of van bijzondere omstandigheden, welke zich bij de uitoefening van die dienst hebben voorgedaan, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen, vermoeienissen of bijzondere omstandigheden,
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de militair in verband met de uitoefening van de militaire dienst is blootgesteld geweest, mits die invaliditeit ten minste 10 percent bedraagt.
4.2
In de Diagnostic Manuel of Mental Disorders (DSM) van de American Psychiatric Association zijn officiële psychiatrie richtlijnen verwoord voor de diagnostische omschrijving van psychiatrische ziektebeelden. In het PTSS Procotol, paragraaf 2.1, zijn de volgende criteria die ingevolge de DSM IV-TR gelden voor de vaststelling van PTSS (code 309.81) opgenomen:
“A. De betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide van de volgende van toepassing zijn:
  • betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen
  • tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw.
B. De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op één (of meer) van de volgende manieren:
1. recidiverende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis,
met inbegrip van voorstellingen, gedachten of waarnemingen.
2 recidiverend akelig dromen over de gebeurtenis.
3 handelen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt (hiertoe
behoren ook het gevoel van het opnieuw te beleven, illusies, hallucinaties en
dissociatieve episodes met flashback, met inbegrip van die welke voorkomen bij het
ontwaken of tijdens intoxicatie).
4 intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect
van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken
5 fysiologische reacties bij blootstelling aan interne of externe stimuli bij een aspect
van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken
C t/m F (…)”
5 Partijen zijn verdeeld over de vragen of eiser voldoet aan de criteria die de DSM IV-TR stelt om te kunnen spreken van een PTSS en of deze aandoening in causaal verband staat tot de uitoefening van de militaire dienst door eiser.
6 De rechtbank overweegt dat eiser bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 15 december 2010 ter toelichting van zijn psychische klachten een aantal gebeurtenissen heeft genoemd. Zo heeft hij onder meer medegedeeld dat hij een bijna-crash met een helikopter heeft meegemaakt, dat hij andere militairen tijdens oefeningen een beetje heeft gemarteld, dat hij een brand op het Engels vliegdekschip H.M. Bulwark heeft meegemaakt en dat hij betrokken is geweest bij een incident met een granaat tijdens het laden van munitie. Eiser heeft deze gebeurtenissen eveneens benoemd bij andere deskundigen. Zo zijn in het rapport van[D] van 2 februari 2011 onder meer de oefeningen waaraan verbale en fysieke agressie te pas is gekomen, de collega die zijn wapen heeft leeggeschoten op een boot en deelname aan speciale, doch niet nader omschreven, missies in Nederland genoemd. In het rapport van [X] van 2 februari 2012 is voorts vermeld dat eiser cadetten tijdens training ruw (en misschien te ruw) moest aanspreken en behandelen en dat eiser in ieder geval één keer als inzittende een bijna-ongeluk met een helikopter heeft meegemaakt. In het rapport van de HSK groep van 18 juli 2012, opgemaakt op verzoek van verweerder, zijn het bijna-ongeluk met de helikopter, de brand op het vliegdekschip, het incident met de granaat en de militair van zijn schip die opeens begon te schieten op mensen die van wal kwamen genoemd.
De medisch adviseur heeft zich evenwel in zijn brief aan verweerder van 15 januari 2013 op het standpunt gesteld dat eiser uitgaat van psychotrauma’s opgelopen tijdens uitzendingen dan wel speciale missies als korporaal marinier. Volgens de medisch adviseur is hier, na uitvoerig onderzoek, weinig van gebleken. Eiser is niet uitgezonden geweest in het kader van een speciale missie en traumatische ervaringen worden niet vermeld door de Koninklijke Marine (KM), aldus de medisch adviseur. Verweerder kent een groot gewicht toe aan dit standpunt van de medisch adviseur. De rechtbank overweegt dat uit de
e-mailberichten van het hoofd van de Sectie Persoonsgerichte Informatie en Onderscheidingen (PI&O) van 14 januari 2013 en 16 januari 2013 volgt dat eiser als enige uitzending een tropenterm in de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft gehad. Vermeld is dat decennia lang bij de KM het woord “uitzending” werd gebruikt voor een plaatsing in de Nederlandse Antillen of één van de andere voormalige Koninkrijksdelen. Sedert 1990 wordt dit woord verward met (vredes-)missies, alleen zal met name de oudere generatie de andere interpretatie van dit begrip “uitzending” melden. Dat eiser de term “uitzending” heeft gebruikt is, vanuit het gegeven dat hij bij de Mariniers heeft gediend en de incidenten vòòr 1990 hebben plaatsgevonden, dan ook verklaarbaar. Uit de door eiser zelf afgelegde verklaringen en met de door eiser overgelegde e-mailberichten van andere (ex-)militairen wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd dat in ieder geval de bijna-crash met de helikopter, de brand op het vliegdekschip, het incident met de granaat en de beschieting door de militair daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Voldoende aannemelijk is ook dat eiser daarbij aanwezig is geweest. Uit eerdergenoemde medische rapportages blijkt voorts dat eiser bij één of meer van deze incidenten gevoelens heeft ervaren van intense angst. Derhalve kan verweerder niet worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet voldoet aan het zogenoemde A-criterium.
Uit eerdergenoemde medische rapportages blijkt voorts dat eiser onder meer recidiverende nachtmerries heeft die verbonden zijn met de incidenten. Derhalve kan verweerder evenmin worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet voldoet aan het zogenoemde B-criterium.
Voldoende aannemelijk, hetgeen ook wordt bevestigd met de rapportages van[D], [X] en de HSK groep, is dat eiser lijdt aan PTSS, gerelateerd aan de uitoefening van de militaire dienst.
Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat de door eiser voorgedragen getuige, de heer Camfijn, (alsnog) te horen.
7 De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding het primaire besluit van 27 april 2011, voor zover aangevochten, te herroepen. Bepaald wordt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Verweerder wordt voorts opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarbij dient verweerder uit te gaan van een PTSS met dienstverband bij eiser. Wel dient verweerder nog vast te stellen of voor deze PTSS sprake is van een oorzakelijk dan wel verergerend dienstverband, in welke mate eiser ten gevolge hiervan op de van belang zijnde peildata invalide is te achten en of al dan niet sprake is van een eindtoestand. Gelet op het nader onderzoek dat nog plaats zal moeten vinden ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien dan wel op grond van artikel 8:51a van de Awb een bestuurlijke lus toe te passen.
8 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze kosten worden begroot op in totaal € 1.913,40.
Voor verleende rechtsbijstand in beroep en bezwaar worden 4 punten toegekend (1 punt voor respectievelijk het indienen van het beroepschrift, het verschijnen ter zitting, het indienen van het bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 472,-- en een wegingsfactor 1). Voorts dienen de door eiser in verband met de zitting van de rechtbank gemaakte reiskosten op basis van openbaar vervoer tweede klasse (retour Oudenbosch-Den Haag), te weten € 25,40, te worden vergoed. De reiskosten van de meegenomen getuige, eveneens € 25,40, komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu de rechtbank geen aanleiding heeft gezien deze getuige te horen.
Eiser heeft in bezwaar verzocht om vergoeding van kosten van een deskundige. In verband met de door [X] op verzoek van eiser uitgebrachte rapportage van 2 februari 2012 en memo van 3 april 2012 zijn evenwel geen kosten gespecificeerd. Het verzoek om vergoeding van de kosten van deze deskundige wordt derhalve afgewezen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 24 september 2013;
  • herroept het primaire besluit van 27 april 2011, voor zover aangevochten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder voorts op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.913,40, te betalen aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 44,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, voorzitter, mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, mr. S. van Groningen, generaal-majoor b.d., militair lid, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.