ECLI:NL:RBDHA:2014:13977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Lagas
  • T.J. Sleeswijk Visser - de Boer
  • S. van Groningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een incident als dienstongeval of bedrijfsongeval in het kader van arbeidsongeschiktheid van een militair

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een militair, en de minister van Defensie. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister waarin werd vastgesteld dat een incident op 2 juli 2008 niet kon worden aangemerkt als een dienstongeval of bedrijfsongeval. Het primaire besluit, dat op 19 april 2013 was genomen, werd door de minister gehandhaafd in het bestreden besluit van 29 augustus 2013. Eiser stelde dat het incident, waarbij hij bedreigd werd door leden van het Initieel Reaction Team, wel degelijk als een ongeval moest worden beschouwd volgens de geldende regelgeving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich op het standpunt stelde dat het incident niet kon worden aangemerkt als een ongeval in de zin van de Regeling proces-verbaal van ongeval en dat de arbeidsongeschiktheid van eiser niet in overwegende mate het gevolg was van de aan hem opgedragen werkzaamheden. Eiser voerde aan dat het incident wel degelijk een van buiten komende gebeurtenis was die leidde tot zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er geen sprake was van acuut letsel en dat de procedure van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de rechten van eiser op een arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitspensioen pas bij ontslag vastgesteld konden worden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de minister werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een incident als dienstongeval of bedrijfsongeval kan worden erkend en de rol van de Regeling en het Besluit in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid van militairen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/7670

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [X], eiser

(gemachtigde: mr. R. Radema),
en

De minister van defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat het incident van 2 juli 2008 kan worden aangemerkt als een dienstongeval noch als een bedrijfsongeval.
Bij besluit van 29 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Ten tijde hier van belang was eiser werkzaam als munitie beheerder op de MOAT (Munitie, Opslag, Assemblage en Transport) van de vliegbasis te [Y].
Op 2 juli 2008 heeft eiser aangifte gedaan bij de Koninklijke Marechaussee van bedreiging van diezelfde datum omstreeks 09:15 uur (het incident). Het gaat hierbij om bedreiging door twee leden van het IRT (Initieel Reaction Team), waarbij ieder van hen eiser onder schot hield aan de voorzijde van munitiebunker 363. Het IRT kwam ter plaatse naar aanleiding van een alarmmelding. De IRT-leden zijn met getrokken pistool naar de bunker gegaan en hebben daar aangeroepen. Naast eiser was [A] in de bunker aanwezig.
Op 11 maart 2013 is een proces-verbaal van ongeval opgemaakt van het incident van 2 juli 2008. Daarin wordt onder meer vermeld dat eiser zich voor het eerst onder geneeskundige behandeling heeft laten stellen op 11 november 2008. Verder bevat het proces-verbaal een geneeskundige verklaring van arts [B] die concludeert dat het incident zeker niet bevorderlijk is geweest voor de geestelijke toestand van eiser, maar dat naar zijn oordeel een direct oorzakelijk verband gelet op eisers voorgeschiedenis moeilijk te leggen is.
Uit het rapport van 12 april 2013 van de medische keuring door de Commissie Geneeskundig Onderzoek Militairen (CGOM) blijkt dat eiser lijdt aan een angststoornis NAO.
Bij brief van 7 mei 2013 is aan eiser de uitslag van het ingestelde geneeskundig onderzoek, te weten dat hij ongeschikt is bevonden voor het vervullen van de militaire dienst, meegedeeld.
Vanaf mei 2014 ontvangt eiser een WIA-uitkering.
3. Ingevolge artikel 1 onder d van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden 1998 (Regeling) luidt de definitie van ongeval als volgt:
“een gekwetst worden door een onvoorziene omstandigheid, bepaald door een misgreep, een van buiten komende gebeurtenis of onverwacht geweld.”
Ingevolge artikel 2 van de Regeling wordt van elk ongeval dat aan de militair in werkelijke dienst is overkomen en waarvan niet reeds op grond van het eerste lid een proces-verbaal is opgemaakt, op verzoek van de militair zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt.
In artikel 10 van de Regeling is bepaald dat een rapport van medische aangelegenheden wordt opgemaakt indien een militair in werkelijke dienst lijdende is aan een ziekte of gebrek welke niet rechtstreeks verband houdt met een ongeval, maar mogelijk wel in verband zou kunnen worden gebracht met de uitoefening van de militaire dienst, de bijzondere omstandigheden waaronder de dienst moest worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 4, dan wel de opgedragen werkzaamheden bedoeld in artikel 5.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) wordt voor de toepassing van arbeidsongeschiktheid met dienstverband verstaan een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken, die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.
4. Bij het primaire besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat het incident kan worden aangemerkt als dienstongeval noch bedrijfsongeval, omdat hetgeen is voorgevallen niet kan worden beschouwd als uitoefening van de militaire dienst. Verweerder verwijst daarbij naar artikel 2 van het Besluit AO/IV. In het bestreden besluit handhaaft verweerder dit standpunt. De arbeidsongeschiktheid moet in overwegende mate zijn oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, aldus verweerder.
In het verweerschrift stelt verweerder ten slotte dat het bestreden besluit geen erkenning van arbeidsongeschiktheid met dienstverband inhoudt, waarbij zij benadrukt dat die beoordeling ook buiten de reikwijdte van het primaire besluit en het bezwaar valt.
5. Eiser voert – samengevat – aan dat wel sprake is van een ongeval als gedefinieerd in de Regeling, namelijk een van buiten komende gebeurtenis of onverwacht geweld. Het standpunt van verweerder brengt mee dat de schijn wordt opgeroepen als zou het een zuiver fysiek interne medische gebeurtenis zijn die tot de arbeidsongeschiktheid leidt, hetgeen onjuist is. Hetgeen is voorgevallen is volgens eiser aan te merken als een bedrijfsongeval. De gebeurtenis in geding valt in overwegende mate binnen de militair opgedragen werkzaamheden, aldus eiser.
6. De rechtbank staat voor de vraag of het incident is aan te merken als een bedrijfsongeval in de zin van de Regeling en het Besluit. Deze beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van artikel 2, eerste lid, van het Besluit, zoals nader uitgewerkt in artikel 5 van de Regeling.
Daaraan gaat vooraf de vraag of sprake is van een ongeval. Daartoe geeft artikel 1 onder d van de Regeling een definitie.
De toelichting op artikel 10 van de Regeling vermeldt dat voor ziekten of gebreken die niet direct zijn veroorzaakt door een ongeval er alleen de formele procedure ingevolge het Besluit AO/IV bestaat om vast te stellen of er sprake is van causaal verband tussen die ziekte en gebreken en het uitoefenen van de militaire dienst. De rechtbank begrijpt deze toelichting aldus dat het hierbij moet gaan om gevallen waarbij de arbeidsongeschiktheid niet direct wordt veroorzaakt door het ongeval, maar pas in een later stadium optreedt.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij artikel 10 van de Regeling toepast in die gevallen waar er geen sprake is van acuut letsel. Gezien de tekst van en toelichting op artikel 10 van de Regeling acht de rechtbank dit standpunt van verweerder niet onjuist.
Dit brengt mee, dat als al kan worden vastgesteld dat het incident is aan te merken als een ongeval, toepassing van de Regeling hooguit kan leiden tot het opmaken van een rapport van medische aangelegenheden, waarin de arts een uitspraak doet over de waarschijnlijkheid van verband met uitoefening van de militaire dienst. Dit laatste is in dit geval gebeurd in het proces-verbaal van 11 maart 2013.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval geen sprake is van acuut letsel als hiervoor bedoeld. Het incident dateert immers van 2 juli 2008, terwijl eiser zich voor het eerst onder geneeskundige behandeling heeft laten stellen op 11 november 2008 en het proces-verbaal van ongeval eerst op 11 maart 2013 is opgemaakt.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in dat geval voor eiser enkel de procedure van het Besluit openstaat, dat wil zeggen dat eerst bij ontslag de rechten van eiser op een arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitspensioen worden vastgesteld. Eisers grief slaagt derhalve niet. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7 Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat alhier onder zaaknummer SGR 14/6928 ABP aanhangig is het beroep van eiser van 23 juli 2014 tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 23 juni 2014, waarbij het primaire besluit van 14 februari 2014 is gehandhaafd. In laatstgenoemd besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij op dat moment nog niet kan beslissen omtrent de eventuele aanwezigheid van arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit AO/IV, aangezien dit aspect nog niet actueel is, maar dat eerst wordt indien eiser met ontslag gaat en beëindiging van het dienstverband plaatsvindt.
Partijen hebben te kennen gegeven eerst de onderhavige uitspraak af te willen wachten alvorens in die zaak voort te procederen.
8 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. H. Lagas, voorzitter, T.J Sleeswijk Visser - de Boer, rechter, en S. van Groningen, generaal-majoor b.d., militair lid, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.