ECLI:NL:RBDHA:2014:13679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende NMi-verklaring

In deze zaak heeft eiseres een verzoek ingediend bij de politie Den Haag op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek, dat betrekking had op documenten over de apparatuur van flitspalen, werd op 31 oktober 2013 doorgestuurd naar verweerster, die zich op het standpunt stelde dat zij geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft verweerster in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit en heeft beroep ingesteld nadat verweerster haar standpunt herhaalde. De rechtbank heeft op 6 november 2014 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overweegt dat verweerster, als privaatrechtelijke rechtspersoon, niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan. Dit betekent dat de Wob niet op haar van toepassing is en dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank wijst erop dat de taken van verweerster niet onder de Awb vallen, aangezien zij geen openbaar gezag uitoefent. De rechtbank concludeert dat de brieven van verweerster geen besluiten zijn in de zin van de Awb, waardoor er geen beroep openstaat.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van bestuursorgaan in de Awb en de voorwaarden waaronder privaatrechtelijke rechtspersonen als zodanig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/3130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr.drs. J.J.O. Zandt),
en

[verweerster], verweerster

(gemachtigde: mr. A.J. Buurma).

Procesverloop

Eiseres heeft bij de politie Den Haag (hierna: de politie) een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Dit verzoek is op 31 oktober 2013 ter verdere afhandeling doorgezonden naar verweerster.
Bij uitblijven van een besluit op het voornoemde verzoek, heeft eiseres verweerster bij brief van 3 december 2013 in gebreke gesteld.
Bij brief van dezelfde datum heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat zij wat betreft haar hier relevante taken geen bestuursorgaan is.
Bij brief van 4 maart 2014 heeft verweerster, in reactie op het door eiseres gemaakte bezwaar, vorenstaand standpunt herhaald.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2014.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerster zijn verschenen de voornoemde gemachtigde, [persoon A], [persoon B] en [persoon C].

Overwegingen

1. Eiseres heeft een snelheidsovertreding begaan, hetgeen door de politie geconstateerd is met behulp van flitspalen. Vervolgens heeft eiseres bij de politie een verzoek ingediend op grond van de Wob. Een deel van de gevraagde gegevens en/of documenten heeft eiseres van de politie ontvangen. Aan het verzoek om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de apparatuur die wordt gebruikt om de flitspalen door te meten, kon echter volgens de politie niet worden voldaan, aangezien deze documenten niet bij haar berusten. Het verzoek is dan ook op 31 oktober 2013 in zoverre ter verdere afhandeling doorgezonden naar verweerster.
2. Vanwege het uitblijven van een besluit op het voornoemde verzoek, heeft eiseres verweerster bij brief van 3 december 2013 in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen. Bij brief van dezelfde datum heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat zij ten aanzien van haar taken als door het Ministerie van Veiligheid en Justitie aangewezen keuringsinstelling van meetmiddelen voor bewijsvoering in handen van de politie, geen bestuursorgaan is, zodat de Wob niet op haar van toepassing is. Dit heeft volgens verweerster eveneens tot gevolg dat de bestuursrechtelijke bepalingen ten aanzien van het tijdig beslissen op aanvragen niet van toepassing zijn. Bij brief van 4 maart 2014 heeft verweerster, in reactie op het door eiseres gemaakte bezwaar, vorenstaand standpunt herhaald.
3. In beroep voert eiseres aan dat verweerster wel degelijk is aan te merken als een bestuursorgaan. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:916. In rechtsoverweging 12.4 van die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat verweerster een bestuursorgaan is. Dit betekent volgens eiseres dat verweerster had moeten beslissen op haar Wob-verzoek en dat nu verweerster dit ook na de ingebrekestelling heeft nagelaten, dwangsommen zijn verbeurd.
4. Verweerster handhaaft het standpunt dat zij wat betreft de hier aan de orde zijnde taken geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De voornoemde uitspraak van de Afdeling is gedaan in een zaak waar dit geen onderwerp van geschil was en waarin verweerster geen partij was. Verweerster heeft dan ook een herzieningsverzoek ingediend bij de Afdeling, maar is hierin niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procespartij was in de zaak waarop de uitspraak ziet.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. In artikel 1:1 van de Awb is bepaald dat onder bestuursorgaan wordt verstaan:
een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
7. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
8. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
9. Vast staat dat verweerster een privaatrechtelijke rechtspersoon is, en dus niet een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, als bedoeld in artikel 1:1, aanhef en onder a, van de Awb. Gelet hierop, staat ter beoordeling of verweerster een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Hierbij is van belang dat zogenoemde b-organen slechts als bestuursorgaan worden aangemerkt voor zover zij handelen in de uitoefening van openbaar gezag onder de Awb. Dit betekent dat de uitoefening van privaatrechtelijke rechtshandelingen en het verrichten van feitelijke handelingen van deze organen niet aan de Awb zijn onderworpen.
10. Aangezien het op de Wob gebaseerde verzoek van eiseres betrekking heeft op de keuring die verweerster heeft verricht ten aanzien van de betreffende flitspalen, moet worden beoordeeld of verweerster ter zake hiervan openbaar gezag uitoefent. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Immers, het is de taak van de politie om snelheidsovertredingen te constateren en vervolgens te beboeten. Hier staat verweerster buiten. Het enkel onderzoeken van de door de politie gebruikte meetmiddelen om snelheidsovertredingen vast te stellen en het afgeven van een verklaring van onderzoek (NMi-verklaring) betreft niet een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten, zodat dit moet worden gezien als het verrichten van feitelijke handelingen. Anders dan door eiseres ter zitting gesteld, leidt het enkele gegeven dat een NMi-verklaring als (ondersteunend) bewijsmiddel kan worden gebruikt in straf- c.q. Wet Mulder-zaken er niet toe dat een dergelijke verklaring op rechtsgevolg is gericht.
11. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerster wat betreft haar hier aan de orde zijnde taken geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, aanhef en onder b, van de Awb.
12. De rechtbank hecht er voorts aan op te merken dat artikel 3, eerste lid, van de Wob er niet toe kan leiden dat verweerster alsnog als bestuursorgaan in bovenbedoelde zin moet worden aangemerkt. Indien verweerster zou moeten worden aangemerkt als een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf, zoals in dat artikel bedoeld, dan zou dit enkel een verplichting kunnen opleveren voor het betreffende bestuursorgaan om op het verzoek van eiseres te beslissen, en niet voor verweerster. Evenmin zou verweerster gehouden zijn het verzoek hiertoe door te zenden aan dat bestuursorgaan. Nu verweerster wat betreft haar hier relevante taken geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb, is de Wob immers (in zoverre) niet op haar van toepassing. Ditzelfde geldt voor de doorzendplicht die op grond van artikel 2:3 van de Awb op bestuursorganen rust.
13. Dit betekent dat verweersters brief van 4 maart 2014 – en ook overigens de brief van 3 december 2013 – geen besluit is in de zin van de Awb, zodat hiertegen op grond van artikel 8:1 van de Awb geen beroep openstaat. De rechtbank is dan ook niet bevoegd van het beroep van eiseres kennis te nemen.
14. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Woldring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.