In deze zaak heeft eiser, die lijdt aan de gevolgen van asbestziekte, de Staat aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden. De rechtbank Den Haag heeft op 5 november 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiser heeft zijn vordering gebaseerd op de stelling dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door zijn verplichtingen ter bescherming van de gezondheid van werknemers niet na te komen. De Staat heeft de aansprakelijkheid afgewezen en betoogd dat de vordering van eiser is verjaard. De rechtbank heeft de procedure besproken, waarbij onder andere de inleidende dagvaarding, de conclusie van antwoord en het tussenvonnis zijn behandeld. Eiser heeft in zijn vordering onder andere gesteld dat de Staat zijn observatie- en waarschuwingsplicht heeft geschonden, en dat er sprake is van regelgevingsfalen en toezichtsfalen. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de vordering van eiser is verjaard voor zover deze betrekking heeft op de periode vóór 20 februari 1993. Voor de periode daarna heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat voldoende waarschuwde voor de gevaren van asbest en dat er geen sprake was van nalatigheid in de regelgeving of het toezicht. De vordering van eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.