ECLI:NL:RBDHA:2014:13553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
AWB 14/10826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gezinshereniging in het kader van nareis wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. Eiseres, geboren in 1985 en van Eritrese nationaliteit, had de aanvraag ingediend voor haar echtgenoot, eiser, die in Frankrijk verblijft. De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na de toekenning van de asielvergunning aan eiseres was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de stelling van eiseres dat zij niet goed was geïnformeerd over de procedure en dat haar echtgenoot vermist was.

De rechtbank overwoog dat de situatie waarin iemand dood gewaand wordt en later in leven blijkt, niet gelijkgesteld kan worden aan de situatie waarin iemand vermist is. Eiseres had de mogelijkheid om binnen de termijn een aanvraag in te dienen, ook al was haar echtgenoot vermist. De rechtbank concludeerde dat de uitleg van verweerder over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding correct was en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen in het kader van de Vreemdelingenwet en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om zich goed te laten informeren over de procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/10826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te Frankrijk, eiser
[eiseres], te [woonplaats], eiseres, tezamen eisers
(gemachtigde: mr. drs. M.L. van Riel),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), die eiseres heeft ingediend ten behoeve van eiser, met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis’ afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De gronden van het beroep dateren van 4 juni 2014 en 19 september 2014.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2014, waar eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder bij gemachtigde zijn verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1985 en heeft de Eritrese nationaliteit. Aan haar is bij beschikking van 27 maart 2012 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000).
Eiser is geboren op [geboortedag 2] 1982 en heeft de Eritrese nationaliteit. Eiser is de echtgenoot van eiseres. Hij is in het bezit van een verblijfsvergunning in Frankrijk.
Op 15 juli 2013 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat er geen belang is bij de onderhavige aanvraag omdat eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning in Frankrijk. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die afwijzing gehandhaafd, maar die voorzien van een andere motivering. Volgens verweerder is de aanvraag niet ingediend binnen de termijn van drie maanden nadat aan eiseres een asielvergunning is verleend en zijn de verklaringen van eiseres onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
3. Eisers hebben aangevoerd dat eiseres door Vluchtelingenwerk Nederland (VVN), noch door het Centraal orgaan opvang asielzoekers erop is gewezen dat zij binnen drie maanden een aanvraag nareis voor eiser moest indienen. Ze is naar een instantie gegaan voor een gesprek. Toen ze zei dat haar man al jaren werd vermist is gezegd dat ze hem dan moet zoeken via het Rode Kruis. Eiseres begreep dat die instantie de zoekactie zou opstarten. Het is onjuist dat eiseres niet zelf heeft geïnformeerd of zij een aanvraag voor een vermist persoon moet indienen. De verklaring dat eiseres later, toen zij zes weken later was verhuisd naar Amsterdam, niet meer heeft geïnformeerd bij VVN op het asielzoekerscentrum ziet op het feit dat zij niet meer heeft geïnformeerd of de procedure bij het Rode Kruis in gang was gezet. Eiseres is eiser zelf gaan zoeken toen ze in Amsterdam woonde.
4. Eisers hebben ook aangevoerd dat verweerder de termijnoverschrijding verschoonbaar dient te achten, omdat eiseres onjuist is geïnformeerd. In de folder staat alleen de situatie beschreven die men moet volgen indien bekend is waar de familieleden zijn. Er staat nergens vermeld dat deze procedure ook moet worden gevolgd indien de familieleden zijn vermist. Eiseres kon niet ervan uitgaan dat zij een aanvraag moest indienen, omdat voor de overkomst van vermiste personen in de eerste plaats het gezinslid zelf nodig is. Dat kon zij niet uit de folder opmaken en evenmin veronderstellen. Verweerders stelling dat het in de folder staat is niet onderbouwd, de folder zelf bewijst het tegendeel.
5. Verder hebben eisers aangevoerd dat hun situatie materieel hetzelfde is als de situatie dat het gezinslid werd dood gewaand en later in leven blijkt te zijn. Voordat eiseres naar Nederland vluchtte was eiser al geruime tijd vermist en eiseres had hem overal tevergeefs gezocht. Pas toen een kerk in Nederland van een andere kerk in Frankrijk hoorde dat eiser mogelijk in Frankrijk was en eiseres op video heeft vastgesteld dat hij het was, bleek dat hij nog in leven was. De situatie of iemand hardop zegt dat hij vermoedt dat het gezinslid dood is of dat hij dit niet hardop zegt en doorgaat met zoeken als dit nog niet objectief is vastgesteld, is volgens eiseres hetzelfde.
6. Voorts hebben eisers aangevoerd dat om als enige verschoonbare reden te aanvaarden dat het gezinslid dood gewaand was en toch in leven bleek te zijn, een te beperkte opvatting is van wat verweerder in zijn brief van 22 april 2013 aan de Tweede Kamer (TK II,
2012-2013, 33 293, nr. 21) heeft vermeld over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Voor de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding dient te worden aangesloten bij de rechtspraak inzake de overschrijding van de termijn om een rechtsmiddel in te dienen. Eisers verwijzen in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 september 2011 (ECLI:NL:2011:BT2131).
7. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. Over deze beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
9. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaalt, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.
10. Niet in geschil is dat de aanvraag niet binnen de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e (in samenhang met het vierde lid), van de Vw 2000 bedoelde termijn van drie maanden (nareistermijn) is ingediend. In de door eisers genoemde brief van verweerder staat dat verweerder de nareisaanvraag alsnog in behandeling neemt als de termijnoverschrijding in het individuele geval verschoonbaar wordt geacht. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting uiteengezet dat een termijnoverschrijding verschoonbaar wordt geacht als iemand dood gewaand is in die zin dat de vreemdeling in het asielgehoor heeft verklaard dat hij een gezinslid heeft ten aanzien van wie hij uitgaat dat die persoon is overleden en daarbij een overlijdensdatum heeft genoemd. De ratio hierachter is, zo begrijpt de rechtbank, dat het indienen van een aanvraag in die situatie aanvankelijk niet aan de orde is, maar, nadat is gebleken dat het gezinslid in leven is, alsnog een aanvraag in het kader van nareis kan worden ingediend. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat en waarom onderhavige situatie, waarin eiseres stelt dat eiser was vermist, daarmee niet op één lijn kan worden gesteld, zodat voor verweerder geen aanleiding bestond om in dit geval van zijn gedragslijn af te wijken. De omstandigheid dat het gezinslid is vermist, staat immers niet eraan in de weg dat binnen drie maanden een aanvraag wordt ingediend om aldus de nareistermijn veilig te stellen. Voor het betoog dat verweerder evenbedoelde brief te beperkt uitlegt bestaat dan ook geen grond. Hoewel in de aan eiseres uitgereikte folder niet staat beschreven hoe te handelen in de situatie als iemand is vermist, moet worden vastgesteld dat in die folder duidelijk staat dat binnen drie maanden nadat de asielaanvraag is ingewilligd een mvv procedure moet worden gestart voor overkomst van gezinsleden die nog in het buitenland zijn. De door eiseres hieraan gegeven interpretatie dat – kort gezegd – een aanvraag pas hoeft te worden ingediend nadat het gezinslid is gevonden, volgt niet uit de folder, berust op een dwaling van de kant van eiseres en komt om die reden voor haar eigen rekening en risico. Dat, zoals eiseres stelt, zij aldus door anderen verkeerd is voorgelicht, komt eveneens voor haar rekening en risico.
11. De beroepsgronden slagen dus niet.
12. Het beroep van eisers op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) faalt. Het is vaste jurisprudentie dat de Vw 2000 buiten artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 geen grond biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van "family life", als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat de beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM buiten voormelde bepalingen plaats dient te vinden in de procedure over een verblijfsvergunning regulier (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van
1 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:651).
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, rechter, in aanwezigheid van
B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.