In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. Eiseres, geboren in 1985 en van Eritrese nationaliteit, had de aanvraag ingediend voor haar echtgenoot, eiser, die in Frankrijk verblijft. De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na de toekenning van de asielvergunning aan eiseres was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de stelling van eiseres dat zij niet goed was geïnformeerd over de procedure en dat haar echtgenoot vermist was.
De rechtbank overwoog dat de situatie waarin iemand dood gewaand wordt en later in leven blijkt, niet gelijkgesteld kan worden aan de situatie waarin iemand vermist is. Eiseres had de mogelijkheid om binnen de termijn een aanvraag in te dienen, ook al was haar echtgenoot vermist. De rechtbank concludeerde dat de uitleg van verweerder over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding correct was en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen in het kader van de Vreemdelingenwet en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om zich goed te laten informeren over de procedures.