Overwegingen
1. Bij bericht van 22 oktober 2011 is aan eiseres studiefinanciering toegekend vanaf 1 januari 2012, naar de norm van uitwonende studerende. Het aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) opgegeven woonadres is [adres] te [woonplaats]. Op dit adres staat eiseres sinds 12 december 2007 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
2. Op 12 november 2013 is door de controleurs [D] en [E] in het kader van een controle een huisbezoek gebracht aan voornoemd adres. Van deze controle is op 9 december 2013 een rapport opgemaakt.
3. Bij bericht van 24 december 2013 is eiseres per 1 januari 2012 aangemerkt als thuiswonende. De in dat verband teveel uitgekeerde studiefinanciering over de periode 1 januari 2012 tot en met december 2013 is van eiseres teruggevorderd.
4. Bij brief van 3 januari 2014 heeft verweerder zijn voornemen aangekondigd om aan eiseres een boete van 50% van de teveel toegekende studiefinanciering op te leggen.
5. Bij brief van 15 januari 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit voornemen. Verweerder heeft deze brief mede opgevat als een bezwaarschrift tegen de omzetting van de studiefinanciering van eiseres naar de norm van thuiswonende.
6. In geschil is of verweerder eiseres per 1 januari 2012 terecht als thuiswonende heeft aangemerkt. Met name is in geschil of eiseres feitelijk woorde op het adres [adres] te [woonplaats], het adres waar zij ingeschreven stond in de GBA.
7. Eiseres stelt dat zij woonachtig was op het GBA-adres. Wegens een verbouwing van de keuken verbleef zij tijdelijk elders en waren er in beperkte mate persoonlijke eigendommen achtergelaten in de woning. Voor het ontbreken van een jas, schoenen, poststukken en schoolboeken is een plausibele verklaring gegeven.
Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd betwist.
9. Artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) luidt met ingang van 1 januari 2012 en voor zover hier van belang, als volgt:
“Voor het normbedrag voor een uitwonende studerende komt in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.”
10. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit betreft. De rechtbank is van oordeel dat het in dat geval aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonachtig is op het GBA-adres waarop zij staat ingeschreven rust dan ook in eerste instantie op verweerder en niet op eiseres. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de GBA staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. De vraag of eiseres woont op het adres waarop zij staat ingeschreven dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
11. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd een rapportage, opgemaakt op 12 november 2013 door [D] en [E], sociaal-rechercheurs en toezichthouders. Als conclusie vermeldt deze rapportage:
“Het door studente [X] opgegeven woonadres is niet in overeenstemming met de feitelijke woon- of verblijfplaats.”
Als onderbouwing voor deze conclusie hanteren de controleurs –onder meer– de volgende argumenten:
“- Er zijn geen studieboeken van studente op het uitwonende adres aangetroffen;
- Er zijn geen persoonlijke spullen van studente op het uitwonende adres aangetroffen;
- Er is geen ondergoed van studente op het uitwonende adres aangetroffen;
- Er zijn geen kleding, die aantoonbaar van studente zou zijn, op het uitwonende adres aangetroffen;
- De slaapkamer van studente zou tevens gebruikt worden als logeerkamer;
- Er zijn geen schoenen en jassen van studente aangetroffen op het uitwonende adres;
- Er is geen administratie (slechts 1 poststuk) van studente aangetroffen op het uitwonende adres.”
12. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de beschikbare onderzoeksgegevens een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiseres niet woonde op het adres [adres] te [woonplaats]. De rechtbank neemt hierbij -onder meer- in aanmerking dat de aangetroffen persoonlijke eigendommen zeer summier waren voor iemand die al zes jaar op het adres zou wonen. Op de kamer waar eiseres zou verblijven zijn geen naar haar herleidbare zaken als administratie en boeken aangetroffen. De verklaring die is gegeven voor het ontbreken van schoenen acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Hetgeen voorts blijkens het rapport van de controleurs (niet) op het GBA-adres is aangetroffen, rechtvaardigt de conclusie dat eiseres ten tijde van de controle niet woonde op haar GBA-adres.
13. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door of namens eiseres geen objectieve en verifieerbare feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat de rechtbank reden heeft om te twijfelen aan de waarnemingen en de bevindingen van de controleurs, zoals neergelegd in hun rapport. De rechtbank gaat voorbij aan de overgelegde verklaring welke is afgelegd door de buren. Het betreft een partijverklaring die in dit verband niet als volledig bewijs kan dienen. De overgelegde – later uitgeprinte – salarisstroken zijn als zodanig geen bewijs dat eiseres op het GBA-adres woonachtig was nu deze stukken niet op het GBA-adres zijn aangetroffen.
14. De stelling van eiseres dat zij wegens een verbouwing tijdelijk elders verbleef en het merendeel van haar persoonlijke eigendommen heeft meegenomen –wat daar overigens ook van zij–, acht de rechtbank niet toereikend om de afwezigheid van nagenoeg alle persoonlijke spullen te kunnen verklaren. Daarbij is deze stelling van eiseres niet onderbouwd door objectief verifieerbare (bewijs)stukken.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2014.