Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De feiten
2.Het geschil
3.De beoordeling van het geschil
mag, maar ook
moetworden ten uitvoer gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Dat geldt ook voor de executie van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat uitstel van betaling kan worden verleend, dan wel betaling in termijnen kan worden toegestaan.
Staatscourant2013, 5107), hierna aan te duiden als 'de Aanwijzing'. In de Aanwijzing is opgenomen dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft en dat alleen op grond van bijzondere omstandigheden een verzoek daartoe kan worden gehonoreerd, zij het dat daarop ook weer uitzonderingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld indien de vervaldatum van een tweede aanmaning is verstreken en een waarschuwing arrestatiebevel is uitgevaardigd. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot hoogstens 36 maanden, doch alleen indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan van de maximale termijn van 36 maanden worden afgeweken. In dat geval wordt maatwerk toegepast in het individuele geval, maar ook dan moet de regeling er wel toe leiden dat het (totaal) verschuldigde bedrag binnen een redelijke termijn volledig wordt voldaan. Aan het CJIB is een ruime beleidsvrijheid toegekend, wat meebrengt mee dat de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kunnen worden getoetst in een procedure als de onderhavige.
€ 20,-- betaalt. De Staat heeft daarmee echter niet ingestemd. Dit kan de Staat niet worden tegengeworpen. Daarvoor is allereerst van belang dat de vervaldatum van de tweede aanmaning inmiddels is verstreken en reeds een waarschuwing arrestatiebevel is uitgevaardigd. Daarnaast volgt uit de eigen stellingen van [X] dat hij niet in staat is de volledige schade te voldoen binnen een redelijke termijn. Zijn op de zitting gedane betalingsvoorstel leidt daartoe in ieder geval niet.
kanvoldoen. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat zulks door de wetgever onder ogen is gezien (zie o.a. ook RHR 20 juni 2000, NJ 2000, 634). Daar komt bij dat ingevolge vaste jurisprudentie het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden reden kan zijn voor de strafrechter om af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel terwijl de situatie zich daarvoor in beginsel wel leent. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vaststaat dat oplegging van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst ten uitvoer leggen van de vervangende hechtenis (zie o.a. HR 19-6-2007, LJN:AZ8788). Hiervan uitgaande lag het op de weg van [X] om destijds in de strafzaak daarop een beroep te doen. In dit kort geding moet er in ieder geval van worden uitgegaan dat de strafrechter destijds rekening heeft kunnen houden met het (eventuele) onvermogen van [X]. Desondanks heeft hij de schadevergoedingsmaatregel, inclusief vervangende hechtenis, opgelegd.