ECLI:NL:RBDHA:2014:13056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
C-09-474415 - KG ZA 14-1153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in het kader van schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak, die op 24 oktober 2014 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde eiser [X] de onmiddellijke opheffing van zijn gijzeling in het kader van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken wegens verduistering en diefstal, met daarnaast schadevergoedingsmaatregelen ter hoogte van € 2.129,15, te vervangen door 35 dagen hechtenis. Eiser had geen betalingen verricht en vorderde op basis van zijn financiële situatie en verslavingsproblematiek dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet zou plaatsvinden. Hij stelde dat hij bereid was te betalen, maar dat hij financieel niet in staat was om dat te doen. Eiser was sinds oktober 2013 in behandeling voor zijn alcoholverslaving en had een succesvol hulpprogramma doorlopen. De Staat, gedaagde in deze procedure, bestreed de vordering van eiser en stelde dat de executie van de schadevergoedingsmaatregel moest doorgaan, gezien de wettelijke verplichtingen en het beleid van het CJIB. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiser niet gegrond was, omdat de Staat had gehandeld in overeenstemming met de Aanwijzing executie en er geen bijzondere omstandigheden waren die de tenuitvoerlegging onrechtmatig maakten. De voorzieningenrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/474415 / KG ZA 14-1153
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2014
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P. van den Berg te Spijkenisse,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[X]' en 'de Staat'.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 17 oktober 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij - onherroepelijk - vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2013 is [X] veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken wegens - kort gezegd - verduistering en diefstal. Daarnaast heeft de politierechter aan [X] schadevergoedingsmaatregelen opgelegd voor een totaalbedrag van € 2.129,15, te vervangen door 35 dagen hechtenis.
1.2.
In verband met de schadevergoedingsmaatregelen zijn op 22 april 2013 en 22 juli 2013 aanschrijvingen verzonden aan [X] en op 22 juli 2013, 6 september 2013 en 18 januari 2014 aanmaningen. Vervolgens zijn op 8 maart 2014 en 13 juni 2014 waarschuwingen arrestatiebevel gestuurd naar [X].
1.3.
Op 17 oktober 2013 is [X] opgenomen in de Piet Roordakliniek te Apeldoorn in verband met zijn alcoholverslaving. Na een succesvolle behandeling aldaar is [X] op 5 juni 2014 doorgestroomd naar het project forensisch Intensief Begeleid Wonen van Tactus te Apeldoorn. Voorts staat hij nog onder toezicht en behandeling van de forensische polikliniek van GGZ Tactus Verslavingszorg te Zutphen.
1.4.
Bij brieven van 25 augustus 2014 en 8 september 2014 heeft [X] aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna 'CJIB') verzocht de tenuitvoerlegging van de aan de schadevergoedingsmaatregelen verbonden vervangende hechtenis op te schorten. Bij brief van 9 september 2014 heeft het CJIB die verzoeken afgewezen.
1.5.
[X] heeft geen enkele betaling verricht ter zake van de aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
1.6.
Ten tijde van de mondelinge behandeling van het onderhavige kort geding stond voor wat betreft de schadevergoedingsmaatregelen, inclusief verhogingen, een bedrag open van in totaal € 2.572,98.

2.Het geschil

2.1.
[X] vordert te bepalen dat zijn gijzeling met onmiddellijke ingang wordt opgeheven, met veroordeling van de Staat in de proceskosten
2.2.
Samengevat voert [X] daartoe het volgende aan.
Op zichzelf is [X] bereid het bedrag van de schadevergoedingsmaatregelen te voldoen, maar financieel is hij daartoe thans niet in staat. Hij is al jarenlang aangewezen op een bijstandsuitkering en heeft daarmee op dit moment geen aflossingscapaciteit. Verder is [X] jarenlang ernstig verslaafd geweest aan alcohol, als gevolg waarvan hij een zogenaamde 'veelpleger' is geworden. In het verleden ingezette hulptrajecten mislukten steeds. Het thans - sinds 17 oktober 2013 - in gang gezette hulpprogramma is wel succesvol. [X] is gemotiveerd om dat traject voort te zetten. Indien de vervangende hechtenis ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen nu wordt geëxecuteerd, is de kans reëel dat [X] weer terugvalt in zijn verslavingsproblematiek. Daarmee is niemand gebaat. Dat moet dus worden voorkomen. De voorgenomen executie dient derhalve geen enkel, redelijk, doel. Aldus is sprake van zodanige bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op korte termijn, als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.
2.3.
De Staat heeft de vordering van [X] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Op de zitting heeft [X] aangegeven dat zijn vordering moet worden gelezen in die zin dat hij vordert dat het de Staat - gelet op de bijzondere omstandigheden aan zijn ([X]'s) kant - wordt verboden om op dit moment over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de aan de schadevergoedingsmaatregelen verbonden vervangende hechtenis. De Staat heeft zich daartegen niet verzet, terwijl uit het door hem gevoerde verweer blijkt dat hij de vordering van [X] ook aldus heeft begrepen. Door die lezing wordt de Staat dus niet bemoeilijkt in zijn verdediging. Gelet hierop zal de vordering van [X] worden uitgelegd en beoordeeld op de door hem aangegeven wijze.
3.2.
De vordering van [X] is gegrond op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
3.3.
In het wettelijke stelsel ligt besloten dat een onherroepelijke, veroordelende beslissing van de strafrechter niet alleen
mag, maar ook
moetworden ten uitvoer gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Dat geldt ook voor de executie van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat uitstel van betaling kan worden verleend, dan wel betaling in termijnen kan worden toegestaan.
3.4.
In opdracht van het Openbaar Ministerie is het CJIB belast met de executie van een schadevergoedingsmaatregel. De wijze waarop het CJIB dat doet is neergelegd in de "Aanwijzing executie" (
Staatscourant2013, 5107), hierna aan te duiden als 'de Aanwijzing'. In de Aanwijzing is opgenomen dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft en dat alleen op grond van bijzondere omstandigheden een verzoek daartoe kan worden gehonoreerd, zij het dat daarop ook weer uitzonderingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld indien de vervaldatum van een tweede aanmaning is verstreken en een waarschuwing arrestatiebevel is uitgevaardigd. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot hoogstens 36 maanden, doch alleen indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan van de maximale termijn van 36 maanden worden afgeweken. In dat geval wordt maatwerk toegepast in het individuele geval, maar ook dan moet de regeling er wel toe leiden dat het (totaal) verschuldigde bedrag binnen een redelijke termijn volledig wordt voldaan. Aan het CJIB is een ruime beleidsvrijheid toegekend, wat meebrengt mee dat de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kunnen worden getoetst in een procedure als de onderhavige.
3.5.
Ten aanzien van [X] heeft het CJIB gehandeld geheel overeenkomstig het in de Aanwijzing neergelegde beleid, dat - gelet op de vaste jurisprudentie - bij juiste toepassing de toets der kritiek kan doorstaan voor wat betreft de in de onderhavige zaak van belang zijnde onderdelen. Gesteld noch gebleken is dat [X] vóór de behandeling van het onderhavige kort geding ooit een betalingsregeling heeft aangeboden. Op de zitting heeft hij nog wel een regeling voorgesteld, in die zin dat hij maandelijks een bedrag van € 15,-- à
€ 20,-- betaalt. De Staat heeft daarmee echter niet ingestemd. Dit kan de Staat niet worden tegengeworpen. Daarvoor is allereerst van belang dat de vervaldatum van de tweede aanmaning inmiddels is verstreken en reeds een waarschuwing arrestatiebevel is uitgevaardigd. Daarnaast volgt uit de eigen stellingen van [X] dat hij niet in staat is de volledige schade te voldoen binnen een redelijke termijn. Zijn op de zitting gedane betalingsvoorstel leidt daartoe in ieder geval niet.
3.6.
Voor zover [X] heeft aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet beantwoordt aan het doel van het dwangmiddel, gelet op de bijzondere omstandigheden aan zijn kant, wordt daaraan voorbijgegaan. De regeling omtrent de schadevergoedingsmaatregel is neergelegd in artikel 36f van het Wetboek van strafrecht. Deze regeling behelst onder meer dat vervangende hechtenis wordt bepaald voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat de hechtenis ook ten uitvoer wordt gelegd in situaties waarin de veroordeelde niet aan de maatregel
kanvoldoen. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat zulks door de wetgever onder ogen is gezien (zie o.a. ook RHR 20 juni 2000, NJ 2000, 634). Daar komt bij dat ingevolge vaste jurisprudentie het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden reden kan zijn voor de strafrechter om af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel terwijl de situatie zich daarvoor in beginsel wel leent. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vaststaat dat oplegging van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst ten uitvoer leggen van de vervangende hechtenis (zie o.a. HR 19-6-2007, LJN:AZ8788). Hiervan uitgaande lag het op de weg van [X] om destijds in de strafzaak daarop een beroep te doen. In dit kort geding moet er in ieder geval van worden uitgegaan dat de strafrechter destijds rekening heeft kunnen houden met het (eventuele) onvermogen van [X]. Desondanks heeft hij de schadevergoedingsmaatregel, inclusief vervangende hechtenis, opgelegd.
3.7.
Bezien in het licht van al het voorgaande, waarbij in het bijzonder nogmaals wordt gewezen op de plicht van het Openbaar Ministerie om zo snel mogelijk over te gaan tot de executie van een schadevergoedingsmaatregel, kan aan de tenuitvoerlegging evenmin in de weg staan dat [X] op dit moment - kennelijk - een succesvolle behandeling ondergaat in verband met zijn alcoholverslaving. Dat klemt te meer nu moet worden aangenomen dat [X] in detentie niet behoeft terug te vallen in zijn verslavingsproblematiek en dat hij na afloop van de detentie de behandeling kan voortzetten. Het tegendeel volgt in ieder geval niet met voldoende zekerheid uit het door [X] overgelegde advies van Tactus.
3.8.
De slotsom is dat de vordering van [X] zal worden afgewezen.
3.9.
[X] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering van [X] af;
- veroordeelt [X] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014.
jvl