3.4De beoordeling van de tenlastelegging
[bedrijf 1] B.V. en haar feitelijk leidinggevende(n)
[bedrijf 1] B.V. is op 12 september 2008 opgericht en gevestigd aan de [adres 2] te Den Haag. De bedrijfsomschrijving van [bedrijf 1] B.V. is ‘winkels in dameskleding’. [bedrijf 1] B.V. heeft blijkens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel de volgende nevenvestigingen:
- [adres 3] te Spijkenisse, sinds 1 april 2010;
- [adres 4] te Rotterdam, sinds 1 april 2010;
- [adres 5] te Amsterdam, sinds 1 april 2010;
- [adres 6] te ‘s-Gravenhage, sinds 1 april 2010;
- [adres 7] te Amsterdam, sinds 01 maart 2011;
Voorts had [bedrijf 1] B.V. een nevenvestiging aan de [adres 8] te Rotterdam.
Enig aandeelhouder en formeel bestuurder van [bedrijf 1] B.V. is [bedrijf 2] B.V., gevestigd aan [adres 1] te Den Haag. Enig aandeelhouder en formeel bestuurder van [bedrijf 2] B.V. is [verdachte].
Ten name van medeverdachte [medeverdachte] – de vader van verdachte [verdachte] - is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel een eenmanszaak met de omschrijving ‘markthandel in textiel, kleding en schoenen’ ingeschreven. Deze eenmanszaak is gevestigd aan de [adres 9] te Den Haag, het GBA-adres van [medeverdachte].
[medeverdachte] heeft een kraam op de Haagse markt met nummer [nummer]. Deze kraam wordt ook wel de ‘[bedrijf 8]’ genoemd.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij gebruik maakt van de telefoonnummers: [mobiel 2] en 06‑84359999.
Tijdens een doorzoeking van het pand gelegen aan de [adres 9] en het pand gelegen aan [adres 1] zijn weekomzetstaten aangetroffen. De weekomzetstaten van 3 juli 2010 en 31 juli 2010 vermelden de volgende tien verkooppunten:
- [bedrijf 3]/[bedrijf 3]
- [bedrijf 4]/[bedrijf 4]
- [bedrijf 5]
- [bedrijf 7]
- [bedrijf 8]
- [bedrijf 9]
- [bedrijf 10] ([adres 10] te Amsterdam)
- Den Haag ([bedrijf 11])
- Bergen op Zoom/[bedrijf 12]
- [bedrijf 6] ([adres 2] Den Haag)
[betrokkene 10] heeft op 9 december 2012 verklaard dat hij in dienst is van [bedrijf 1] B.V. en ongeveer sinds 2,5 of 3 jaar bij [bedrijf 3], gevestigd aan de [adres 3] te Spijkenisse, werkt. [betrokkene 10] heeft een sleutel van de winkel en hij maakt de kassa op. Hij krijgt zijn loon contant betaald. Zowel [medeverdachte] als [verdachte] geven opdrachten en zijn samen de baas. Er is niet duidelijk één leider en ze doen alles samen. [medeverdachte] belt dagelijks naar [betrokkene 10] en informeert dan naar de omzet, of er kleding moet komen en welke rekeningen er betaald moeten worden. [medeverdachte] organiseert elke zaterdagavond een bijeenkomst in een huis aan de [adres 9]. De omzet van de vrijdag en de zaterdag wordt dan aan [medeverdachte] gegeven. De omzet van de andere dagen wordt opgehaald door [medeverdachte], [verdachte] of de omzet wordt bij [betrokkene 10] thuis opgehaald.Bij [betrokkene 10] zijn twee telefoons in beslaggenomen. In een van de telefoons staan de volgende berichten naar het telefoonnummer +[mobiel 1]; (een telefoonnumer van [medeverdachte]:)
3 oktober 2012: “Cash 9700 pin 10938”;
10 oktober 2012: “Cash 8820 pin 7066”;
17 oktober 2012: “Cash 8105 pin 7426”;
24 oktober 2012: “11470 pin 12886”;
31 oktober 2012: “Pin 9209 cash 9380”;
7 november 2012: “Cash 9640 pin 6906”.
[betrokkene 11] heeft op 8 december 2012 verklaard dat hij zijn oom helpt met het berekenen van de voorraad aan de hand van de binnengekomen omzetten van [bedrijf 1] B.V. [betrokkene 11] verricht deze werkzaamheden sinds twee jaren. [verdachte] is de directeur/eigenaar van [bedrijf 1] B.V. en [medeverdachte] is een soort manager die de inkoop en verkoop van dameskleding regelt. [betrokkene 11] krijgt soms opdrachten van [medeverdachte]. Hij heeft € 3.200 van [medeverdachte] gekregen om de achterstallige huur van de [adres 9] te voldoen. Elke zaterdagavond is er een bijeenkomst in het huis aan de [adres 9] waar de inkoop, verkoop en bedrijfsresultaten van [bedrijf 1] B.V. worden besproken.
[betrokkene 12] heeft op 8 december 2012 verklaard dat hij werkzaam is voor [bedrijf 1] B.V. en dat hij dat al een jaar of tien doet. [betrokkene 12] werkt meestal op de Haagse markt en soms in de winkels op het [adres 6] en de [adres 2]. [betrokkene 12] krijgt opdrachten van [verdachte] en [medeverdachte].Hij werkt in de kraam [nummer].
[betrokkene 13] heeft op 16 januari 2013 verklaard dat hij in dienst is van [bedrijf 1] B.V. en dat hij werkzaam is in kraam 225. Deze kraam was van [betrokkene 24], door wie hij voor 20 uur in de maand betaald werd. Voor de overige tijd dat hij in de kraam werkte, werd hij door [verdachte] betaald. De kleding die in deze kraam werd verkocht, was van [medeverdachte]. Verder kreeg hij opdrachten van [medeverdachte], maar af toe ook [verdachte]. [medeverdachte] en [verdachte] dreven samen de onderneming.
[verdachte] heeft verklaard dat hij de enige bestuurder is van [bedrijf 1] B.V. en dat hij ongeveer 10 tot 12 mensen op de loonlijst heeft staan, onder wie [betrokkenen]. [verdachte] voorziet zijn vader van kleding en als tegenprestatie wordt de winst van de marktkraam in een verhouding 50/50 verdeeld.Elke zaterdag komen werknemers in het huis aan de [adres 9] bij elkaar om de zaken van de onderneming te bespreken. [medeverdachte] geeft [verdachte] advies over hoe hij de zaken beter kan doen. [medeverdachte] evalueert de zaken en kijkt of alles goed gaat.
Op 8 december 2012 heeft [betrokkene 3] verklaard dat hij in dienst is van [bedrijf 1] B.V., dat [medeverdachte] en [verdachte] de baas zijn en dat hij van beiden opdrachten kreeg. [medeverdachte] heeft [betrokkene 3] aangenomen.[betrokkene 3] was verantwoordelijk voor het personeelsbeleid, het opmaken van de kassa en de afgifte van de omzet aan [betrokkene 10] of [verdachte].
Op 29 november 2012 is een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 3] afgeluisterd. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [mobiel 2]. Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen:
“[voorletter] [[medeverdachte], toevoeging Rechtbank]:
vorige keer had ik tegen je gezegd dat jullie meer spullen aan [naam 1] moeten geven.
[voorletter] [[betrokkene 3], toevoeging Rechtbank]:
na [bedrijf 12] worden de spullen aan hem gegeven.
[voorletter]:
na [bedrijf 12] krijgt hij de spullen en wie krijgt voor [bedrijf 12] de spullen?
[voorletter]:
[bedrijf 12], [bedrijf 8], daarna [bedrijf 3] en [bedrijf 5].
[voorletter]:
ja maar aan [bedrijf 5], het gaat niet om [bedrijf 5] of [bedrijf 3], hij heeft voorraad van 10.000- euro.
[voorletter]:
ja broer.
[voorletter]:
jij hebt voorraad van 14.000- en [betrokkene 15] heeft voorraad van 15.000,-.
[voorletter]:
ja broer.
[voorletter]:
jullie hebben vijf vijf duizend meer voorraad. Hoeveel heeft spullen heb je van de week gekregen, op maandag?
[voorletter]:
broer, op maandag heb ik voor 4400,- spullen gekregen.
[voorletter]:
jij hebt voor 4000 gekregen en hij heeft het voor 3900 gekregen. Jij hebt meer spullen gekregen.
[voorletter]:
broer, hij heeft meer dan 6000,- spullen gekregen.
[voorletter]:
hij heeft me een briefje van 3900 laten zien.
[voorletter]:
ik weet niet hoe hij het briefje heeft gemaakt. Het kan niet zoveel zijn want [betrokkene 14] (=broer) had ook naar mij gebeld. Ik zei, [betrokkene 14], hij ([naam 1]) heeft genoeg spullen gekregen. Ik had geen jassen gekregen, ik had ook geen legerbroeken gekregen. En ik kan niet zoveel verschil met hem hebben, broer.
[voorletter]:
wie had heb legerbroek gegeven?
[voorletter]:
broer, hij had wel leger broek gekregen.
[voorletter]:
hij heeft niet gekregen.
[verdachte] [[medeverdachte] - toevoeging rechtbank] herhaalt dat [naam 1] voor 3900 euro spullen heeft gekregen en [naam 1] heeft geen sjaals. [betrokkene 3] vertelt dat de 60 stuks sjaal naar [bedrijf 12] zijn gegaan, 54 stuks naar de [bedrijf 8] en meer dan 40 stuks zijn naar hem gegaan. [betrokkene 3] zegt dat ze morgen zullen proberen als de andere van een ding twee pakketten zullen krijgen en ze zullen hem ([naam 1]) 3 pakketten geven. [verdachte] zegt dat hij wat minder spullen moet nemen. [betrokkene 3] zegt duidelijk dat ze hem minder spullen moeten geven. [verdachte] zegt dat [betrokkene 15] een voorraad van 19.000 heeft. [betrokkene 3] zegt dat [betrokkene 15] zelf moet denken dat die minder spullen mee moet nemen. [verdachte] zegt dat [bedrijf 3] ook een voorraad van 19 a 20 duizend heeft.
[betrokkene 3] zegt dat het goed is. [verdachte] zegt dat de persoon met voorraad heeft die persoon moeten ze 1 keer overslaan. [betrokkene 3] zegt dat ze morgen het probleem op zullen lossen. [verdachte] zegt dat het goed is.”
Op 30 november 2012 is een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 9] afgeluisterd. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [mobiel 2].:
“Ze begroeten elkaar
[verdachte] [[medeverdachte], toevoeging rechtbank] vraagt of [naam 1] [[betrokkene 1], toevoeging rechtbank] genoeg spullen heeft gekregen? [naam 1] heeft genoeg spullen van MUKI en [betrokkene 15] gekregen. [naam 1] vandaag omzet 2500,-. [verdachte] zegt dat het goed is.”
Op 12 december 2012 is een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 16] ([betrokkene 12]) afgeluisterd. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [mobiel 2]. Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen:
“[voorletter] [[betrokkene 16], toevoeging rechtbank]:
Ja broer?
[voorletter] [[medeverdachte], toevoeging rechtbank]:
vraagt hoe met de zaken ging.
[voorletter]:
Het ging erg slecht maar vergeleken met andere mensen, heb ik niet zo slecht gedaan. Ik heb voor 700 verkocht.
[voorletter]:
Ohh jeetje. Dat is slecht.
(…)
[voorletter]:
Is [betrokkene 17] daar geweest?
[voorletter]:
Ja, [betrokkene 17] was gekomen.
[voorletter]:
Komt de nieuwe jongen om te werken? Wij moeten een nieuwe jongen aannemen.
[voorletter]:
Ik zal een nieuwe jongen zoeken.
[voorletter]:
Er was een jongen uit [plaats] langs geweest en zijn telefoonnummer achtergelaten en een jongen uit Karachi heeft ook zijn telefoonnummer achtergelaten.
(…)
[voorletter]:
Wij moeten twee jongens aannemen.
[voorletter]:
zegt dat hij iets zal regelen, Oké broer.”
Op 23 juli 2012 belt [medeverdachte] naar het filiaal in de [adres 2]. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [mobiel 2]. Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen
“[betrokkene 20]:
Morgen met [bedrijf 5].
[verdachte] [[medeverdachte], toevoeging rechtbank]:
Hallo.
[betrokkene 20]:
Eh, wie is dit?
[verdachte]:
Wat wie is dit? Dat moet je netjes vragen, wie is dit?
[betrokkene 20]:
Oh met wie eh met wie spreek ik?
[verdachte]:
Ja wie is dit? Moet je, zo moet je praten wie is dit? Je werkt, je werkt in een winkel, wie is dit?
[betrokkene 20]:
Sorry.
[verdachte]:
Ok, geef even [betrokkene 18]
[betrokkene 20]:
Ok.
[betrokkene 21]:
[bedrijf 5] met Lindsey.
[verdachte]:
Hoi met mij.
[betrokkene 21]:
Hoi.
[verdachte]:
Hoi, [betrokkene 18], kijken die topjes ene plek hangt 10 stuk, die mag niet...
[betrokkene 21]:
Welke, welke topjes?
[verdachte]:
Ik heb het gister was het ik heb veranderd daar naar daar.
[betrokkene 21]:
Ja?
[verdachte]:
Moet je allemaal proberen 5 euro en 2 model broeken niet eh hangen door jullie, 3 dagen niet.
[betrokkene 21]:
Ja?
[verdachte]:
Die heb ik gegooid in de zijkant, misschien heb je die, [betrokkene 19] heb jou verteld?
[betrokkene 21]:
Nee nog niet, hij wou het me net gaan vertellen, maar ehm ja.
[verdachte]:
Ja alles moet even prijzen en, jij hebt het meisje gezegd je hoeft niet te komen waarom komt dat meisje weer, die geeft die grote mond tegen [betrokkene 19], dat mag toch niet?
[betrokkene 21]:
Deze meisje.
[verdachte]:
Ja?
[betrokkene 21]:
Moet ze niet meer komen?
[verdachte]:
Ja als je grote mond geeft dan mag niet komen toch?
Op 24 juli 2012 belt om 12:35 uur iemand van het filiaal in de [adres 2] naar [medeverdachte]. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [mobiel 2]. Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen
“[verdachte] [[medeverdachte] - toevoeging rechtbank:]
Hallo!
Vrouw:
Groeten [betrokkene 22].
[verdachte]:
Groeten terug. Zeg maar dochter?(spreekwoordelijk)”
Vrouw:
Oom, er is een controle geweest.
[verdachte]:
Waarover?
Vrouw:
Inspectie.
[verdachte]:
: Oké.
Vrouw:
Zij nemen [betrokkene 19] mee.
[verdachte]:
Ohhhho.
Vrouw:
Ja. Ik werk hier drie maanden lang, ben in proefperiode en ik weet verder helemaal niets. Is het goed?
[verdachte]:
Het is goed. Is [betrokkene 18] niet naar het werk gekomen?
Vrouw:
Nee, [betrokkene 18] is niet gekomen. [betrokkene 18] heeft mij vanochtend om tien uur gebeld. Zij zei dat zij ziek is en dat ik naar het werk moet gaan.
[verdachte]:
Wat heeft [betrokkene 19] gezegd? Heb je dat aan hem gevraagd?
Vrouw:
Dat weet ik niet. Zij hebben hem naar de achteren meegenomen. Misschien zijn ze aan hem verhoren, dat weet ik niet.
[verdachte]:
Je kunt naar hem toe gaan en hij moet zeggen dat ik een vriend van hem ben en dat hij was gekomen om mij te ontmoeten/bezoeken...met vakantie is gekomen.
Vrouw:
Ik wil afwachten, wat zij gaan zeggen. Gaat u nu iemand voor mij sturen?
[verdachte]:
Ik zal iets doen, iets regelen.
Vrouw:
Oké.”
Op 24 juli 2012 belt om 12:42 uur iemand van het filiaal in de [adres 2] naar [medeverdachte]. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [mobiel 2]. Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen.
“[verdachte]:
Hallo!
Vrouw:
Oom! Weet u hoe het gegaan was?
[verdachte]:
Ja?
Vrouw:
Die vrouwen waren van de Inspectie, zij waren eerst als de klanten binnengekomen.
[verdachte]:
Ja.
Vrouw:
Hij was aan het kleding hangen en met de kassa bezig. Hij staat achter de kassa.
[verdachte]:
Ja.
Vrouw:
Die vrouwen hebben dan de mannen geroepen. Die waren binnengekomen. Hij zei dat hij hier niet werkt. Zij zeiden, “Niet liegen, wij hebben jou zelf gezien, met de kassaweken en kleding ophangen.” Daarom is hij aangehouden.
[verdachte]:
Dat geeft niet. Hij moet niet zeggen dat hij voor het werk is gekomen. Hij moet zeggen dat hij een vriend is en zomaar is gekomen om te helpen.
Vrouw:
Ja, dat heb ik gezegd. Ik heb gezegd dat ik niets over dit bedrijf weet. Zo heb ik gezegd...Maar zij hebben wel naar mijn Id gevraagd.
[verdachte]:
Nee...waarom sta je daar...Je moet tegen hem zeggen dat hij een vriend van hem(mij) is. Hij is met vakantie gekomen en af en toe langs komt. Dat is alles en verder weetje niet.
Vrouw:
Ja, Ik heb ook zo gezegd maar ik weet niet wat hij heeft gezegd, die [betrokkene 19].
[verdachte]:
Oké.
Vrouw:
Het is goed.”
Op 24 juli 2012 om 12:43 uur belt [medeverdachte] naar [verdachte]. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [mobiel 2]. Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen.
“[voorletter]: [[verdachte], toevoeging rechtbank]:
Groeten.
[voorletter] [[medeverdachte], toevoeging rechtbank]:
Groeten terug zoon. Zoon! Er is een controle in de winkel geweest. Wil je heel snel daar gaan. Er is niemand daar. Er is een controle over de illegalen of zo geweest. Lubna is bang geworden. Zij staat ook niet in de papieren. [betrokkene 18] teef is niet gekomen. Alleen [betrokkene 19] is daar.
[voorletter]:
Shit.
[voorletter]:
Wat? Heel snel...
[voorletter]:
Is zij alleen daar?
[voorletter]: J
a, zij is alleen. Hij werkt niet op papieren anders was ik heel snel daar gegaan...van Rotterdam..
[voorletter]:
Oké, ik zal bellen/spreken.
[voorletter]:
Een beetje snel.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat (in ieder geval) in de periode vanaf april 2010 tot en met december 2012 door [bedrijf 1] B.V. een onderneming werd gedreven, waarvan de activiteiten bestonden uit het exploiteren van de navolgende winkels en marktkramen:
- [adres 2] te Den Haag ([bedrijf 1]);
- [adres 6] te ’s-Gravenhage ([bedrijf 5] Mode);
- [adres 3] te Spijkenisse ([bedrijf 3]);
- [adres 4] te Rotterdam ([bedrijf 5]);
- [adres 8] te Rotterdam ([naam 2]);
- [adres 5] te Amsterdam;
- [adres 7] te Amsterdam ([bedrijf 12]);
- [bedrijf 13] ([bedrijf 8]);
- [bedrijf 14].
Dat voormelde winkels tot de onderneming [bedrijf 1] B.V. behoren, volgt onder meer uit de hiervoor beschreven stukken van de Kamer van Koophandel en weekomzetstaten. Dat ook de
kramen onderdeel uitmaakten van de onderneming volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheid dat vanuit de (voormelde) kramen en winkels dezelfde kleding werd verkocht, die bovendien door [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk werd ingekocht, terwijl zij de afspraak hadden gemaakt dat zij de winst uit de verkoop van die kleding ieder voor de helft zouden verdelen. Uit het afgeluisterde telefoongesprek van 29 november 2012 maakt de rechtbank in dit verband nog op dat de voorraden van de verschillende winkels van [bedrijf 1] B.V. én het verkooppunt [bedrijf 8] in een vaste volgorde naar elkaar werden ‘doorgeschoven’. Bij dit alles komt dat de omzet van winkels en (in ieder geval) de kraam ‘[bedrijf 8]’ klaarblijkelijk gezamenlijk werden meegenomen bij het hierboven beschreven ‘zaterdagavondoverleg’ en op de weekomzetstaten. Ten slotte hebben de personen die in de kramen [bedrijf 8] en [bedrijf 14] werkzaam waren, verklaard dat zij voor [bedrijf 1] (Holding dan wel B.V.) werkten.
Vast staat dat [verdachte] (middellijk) formeel bestuurder is van [bedrijf 1] B.V. en gelet op zijn verklaring en bij de politie en ter terechtzitting (“Ik dreef de onderneming”) kan hij ook als feitelijk leidinggevende worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat laatste eveneens voor [medeverdachte]. Uit de verklaringen van personeel van [bedrijf 1] B.V. volgt immers dat zij zowel [verdachte] als [medeverdachte] zien als baas, en dat [medeverdachte] hen opdrachten gaf en dagelijks toezicht hield op omzetten en voorraden van filialen van [bedrijf 1] B.V. Ook nam [medeverdachte] personeel aan en gaf opdracht om personeel aan te nemen. Dit vindt steun in aangetroffen sms berichten en afgeluisterde telefoongesprekken. Daarnaast blijkt een winkelmedewerkster in de [adres 2] direct naar [medeverdachte] te bellen als er een controle plaatsvindt. [medeverdachte] geeft daarop instructies over wat er tegen de controleurs moet worden gezegd. Ook belt hij zelf vervolgens [verdachte] met de opdracht om zo snel mogelijk naar deze winkel te gaan. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat naast [verdachte] ook [medeverdachte] als feitelijk leidinggevende van de onderneming [bedrijf 1] B.V. – zoals hierboven beschreven – dient te worden aangemerkt.
Onder feit 1 is verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij als leidinggevende van [bedrijf 1] B.V. illegalen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verblijf in Nederland door die illegalen arbeid te laten verrichten terwijl [bedrijf 1] B.V. daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Wederrechtelijk in Nederland verblijvende vreemdelingen
[betrokkene 1]
Uit het dossier volgt dat [betrokkene 1] werkend in [marktkraam 1] op de Haagse markt is aangetroffen. Weliswaar blijkt uit het dossier dat er een link is tussen [marktkraam 2] en [medeverdachte], maar het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat deze marktkraam onder de hoede van [bedrijf 1] B.V., dan wel anderszins door verdachte werd geëxploiteerd. Verdachte wordt van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijgesproken.
[betrokkene 2]
Op 18 januari 2012 werd tijdens een controle op de Haagse markt aan de Herman Costerstraat te Den Haag [bedrijf 14] gecontroleerd. [betrokkene 23] (de zoon van [medeverdachte] en de broer van [verdachte]) en [betrokkene 2] werden in die kraam werkend aangetroffen.
[betrokkene 23] was de vervanger van vergunninghouder [betrokkene 24]. [betrokkene 2] is Indiaas burger en verbleef sinds drie maanden illegaal in Nederland. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij sinds twee weken van 9.00 uur tot 14.00 of 15.00 uur voor [betrokkene 23] in de kraam werkte. Hij verdiende daarmee € 25,- [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij dat weinig vond, maar dat de bazen zeiden dat ze niet meer konden betalen omdat hij illegaal was. [betrokkene 2] kende de vader van [betrokkene 23] en hij wist dat de vader van [betrokkene 23] er voor zorgt dat mensen kunnen werken in de [bedrijf 5] winkels en de [bedrijf 5] kramen op de markt.In de telefoon van [betrokkene 2] werden onder de namen namen [verdachte] Ji en [verdachte] Ji 2 de nummers +[mobiel 3] en +[mobiel 4] aangetroffen.Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, zijn deze telefoonnummers van verdachte.
[betrokkene 3]
Op 6 maart 2012 is afval dat afkomstig was uit de winkel [bedrijf 5] Mode, gevestigd aan het [adres 6] te Den Haag op het [adres 6], aangetroffen. [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] heeft verklaard dat hij dat bedrijfsafval in opdracht van zijn baas daar had neergezet.Op 8 december 2012 heeft [betrokkene 3] verklaard dat hij in dienst is van [bedrijf 1] B.V., en dat hij in één van hun winkels, [naam 3] in Rotterdam-Zuid, werkte. Verder heeft hij verklaard dat hij sinds drie of vier maanden voor [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]) werkte, dat hij sinds een week een verblijfstatus had, maar niet mocht werken in Nederland. Hij verdiende per dag
€ 50,-. Volgens [betrokkene 3] wist [medeverdachte] al in 2006 dat hij illegaal in Nederland verbleef, [medeverdachte] had daar al naar gevraagd. [medeverdachte] heeft verdachte aangenomen.[betrokkene 3] heeft op 4 juni 2013 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij vorig jaar vanaf februari tot december voor [medeverdachte] heeft gewerkt in Rotterdam. Hij was verantwoordelijk voor het personeelsbeleid, het opmaken van de kassa en de afgifte van de omzet aan [betrokkene 10] of [verdachte].
[betrokkene 4] en [betrokkene 5]
Op 16 maart 2012 werd [bedrijf 5] Mode, gevestigd aan het [adres 6] te Den Haag bevoorraad vanuit een auto die was geleased door [bedrijf 1] B.V. Uit de auto werden zakken kleding geladen door onder andere de vreemdelingen [betrokkene 4] en A. [betrokkene 1], die op 16 maart 2012 onrechtmatig in Nederland verbleven.
[betrokkene 6]
Tijdens een controle in de winkel gelegen aan de [adres 2] te Den Haag op 24 juli 2014 is [betrokkene 6] aangetroffen.verbleef op dat moment illegaal in Nederland. [betrokkene 6] heeft verklaard dat de baas [verdachte] heet, dat hij sinds juni 2 of 3 keer een paar uurtjes heeft geholpen en dat hij daar 10 of 20 euro voor kreeg. [betrokkene 25], winkelmedewerkster, heeft verklaard dat [betrokkene 19] er al werkte voordat zij begon met werken.De rechtbank heeft eerder in het vonnis twee tapgesprekken opgenomen waaruit volgt dat [medeverdachte] ten tijde van de controle door [betrokkene 25] wordt gebeld. [medeverdachte] geeft opdrachten aan [betrokkene 25] over wat zij en [betrokkene 19] tegen de controleurs moeten zeggen over de aanwezigheid van [betrokkene 19]. Vervolgens belt [medeverdachte] [verdachte] met de opdracht om zo snel mogelijk naar de winkel te gaan.
[betrokkene 8]
Op 2 november 2012 heeft een invorderingsactie op de Haagse markt plaatsgevonden om achterstallige leges te innen. De vergunninghouder van de kraam met nummers [nummer], [medeverdachte], werd niet aangetroffen. Wel werd [betrokkene 8] aangetroffen die zei te werken voor [medeverdachte].verbleef op dat moment onrechtmatig in Nederland.Nadat de vreemdelingendetentie van [betrokkene 8] (op 20 november 2012) was beëindigd, werd [betrokkene 8] op 30 november 2012 werkend aangetroffen bij kraamnummers [nummer].
[betrokkene 9]
Tijdens een inval in de woning aan de [adres 9] te Den Haag op 8 december 2012 is onder andere [betrokkene 9] aangetroffen.verbleef op dat moment onrechtmatig in Nederland.heeft verklaard dat hij vanaf juni 2012 voor [medeverdachte] heeft gewerkt op de markt en in de winkel aan de [adres 4] in Rotterdam. Hij verdiende € 35 of € 30 per dag.
Te werk stellen van illegale vreemdelingen
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 8] en [betrokkene 9] werkzaam zijn geweest voor [bedrijf 1] B.V., en aldus door haar tewerk zijn gesteld, terwijl zij op dat moment onrechtmatig in Nederland verbleven. De stelling van de verdediging dat [betrokkene 6] rechtmatig in Nederland zou hebben verbleven, vindt geen steun in het dossier en mist dus elke feitelijke grondslag.
Een werkgever is verplicht om voorafgaand aan het tewerkstellen van personeel de identiteit te controleren van een aspirant-werknemer. Uit het dossier is niet gebleken dat [bedrijf 1] B.V. vooraf identiteitspapieren aan voornoemde personen heeft gevraagd teneinde vast te kunnen stellen of zij gerechtigd waren om in Nederland arbeid te verrichten. Door in een dergelijk geval niet naar identiteitspapieren te vragen, wordt bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat illegale vreemdelingen te werk worden gesteld. Uit de verklaringen en afgeluisterde telefoongesprekken volgt dat [medeverdachte] er ook daadwerkelijk van op de hoogte was dat [betrokkene 2] [betrokkene 3] en [betrokkene 6] onrechtmatig in Nederland verbleven.
Winstbejag
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX5419) van winstbejag kan worden gesproken indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk behoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel, en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel ook daadwerkelijk is behaald. Voldoende is dat blijkt dat de dader op de bedoelde verrijking uit is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval reeds sprake, nu uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat de betreffende illegale vreemdelingen ten behoeve van de onderneming van [bedrijf 1] B.V. zijn tewerkgesteld.
Behulpzaam zijn bij verblijf in Nederland
[betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 6] en [betrokkene 9] hebben verklaard dat zij betaald werden voor hun werkzaamheden. De rechtbank acht het aannemelijk dat ook [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 8], die niets hebben verklaard over hun verdiensten (of die hebben verklaard dat zij geen geld hebben ontvangen of in het vooruitzicht is gesteld), op enige wijze voor hun werkzaamheden zijn beloond. Gelet op de aard van deze werkzaamheden mag – naar algemene ervaringsregels – worden aangenomen dat laatstgenoemde vreemdelingen dat werk niet voor niets deden.
De rechtbank is van oordeel dat [bedrijf 1] B.V. hiermee het verblijf van voormelde illegale vreemdelingen in Nederland heeft gefaciliteerd. Immers, deze vreemdelingen zijn voor hun werkzaamheden (in geld, of in natura) beloond en op deze manier in staat gesteld hun verblijf in Nederland te handhaven.
Gewoonte
Dat [bedrijf 1] B.V. hiervan een gewoonte heeft gemaakt, volgt uit de omstandigheid dat de vreemdelingen in het kader van de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] B.V. zijn ingezet. Dat dit niet kortstondig of incidenteel is geweest, kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat – over een langere periode – door de Inspectie SZW regelmatig (verschillende) vreemdelingen werkend in één van de verkooppunten van [bedrijf 1] B.V. zijn aangetroffen.
Feitelijk leidinggeven
Zoals hiervoor reeds door de rechtbank is overwogen, hebben [verdachte] en [medeverdachte] feitelijk leidinggegeven aan [bedrijf 1] B.V. In die hoedanigheid mocht redelijkerwijs van hen worden verwacht dat zij maatregelen zouden treffen om het verrichten van werkzaamheden door illegalen in het kader van hun onderneming tegen te gaan, zoals het vooraf (doen) checken van de verblijfstatus van de bewuste vreemdelingen en, daaruit voortvloeiend, het zo nodig beletten van het verrichten van werkzaamheden. Niet gebleken is dat verdachten dergelijke maatregelen hebben getroffen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten daarmee minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de illegale vreemdelingen werkzaamheden voor [bedrijf 1] B.V. zouden verrichten, en daarmee deze verboden gedragingen van [bedrijf 1] B.V. opzettelijk bevorderd.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf 1] B.V. uit winstbejag wederrechtelijk in Nederland verblijvende vreemdelingen behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland door deze vreemdelingen tegen betaling arbeid te laten verrichten in de marktkramen en winkels van [bedrijf 1] B.V. en daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aan deze verboden gedraging feitelijk leiding gegeven. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Bij de doorzoeking van de panden gelegen aan de [adres 9] en [adres 1] te Den Haag zijn op 8 december 2012 handgeschreven omzetstaten aangetroffen. De omzetstaten betroffen 7 verzamelstaten met onderliggende weekstaten per winkel en marktkraam. Op de weekstaten staan bedragen vermeld die bestaan uit de posten ‘contant’, ‘cash’, ‘pin’, verschillende kostenposten zoals ‘salaris’ en ‘trein’, en een post ‘totaal’.
De posten ‘pin’ die op de onderliggende weekstaten zijn aangetroffen, zijn vergeleken met de ontvangen relevante dagafschriften van de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. Van de zeven verzamelstaten konden zes verzamelstaten (met onderliggende weekstaten) aan de hand van de bankafschriften worden vergeleken. De bedragen die onder ‘pin’ vermeld staan op de weekstaten komen nagenoeg overeen met de blijkens de bankafschriften ontvangen pinbedragen in die respectievelijke weken.
De FIOD heeft de bedragen die op de verzamelstaten zijn terug te vinden in een tabel opgenomen en als laatste kolom het percentage opgenomen dat het contante gedeelte van de omzet vormt. Gemiddeld bestaat 73,1% van de omzet aan contante inkomsten en 26,9% inkomsten per pinbetaling.
verzamelstaat
omzet
pin
contant
percentage
27 juni tot en met 3 juli 2010
€ 140.296
€ 26.658
€ 113.638
81%
25 juli tot en met 31 juli 2010
€ 94.115
€ 20.454
€ 73.661
78,30%
1 april tot en met 7 april 2012
€ 74.779
€ 23.755
€ 51.024
68,20%
24 juni tot en met 30 juni 2012
€ 105.769
€ 31.396
€ 74.373
70,30%
12 aug. tot en met 18 aug.2012
€ 59.602
€ 13.268
€ 46.334
77,70%
21 okt. tot en met 27 okt. 2012
€ 124.766
€ 45.859
€ 78.907
63,20%
Gemiddeld
26,90%
73,10%
Assistent-accountant [accountant], werkzaam bij accountantskantoor [accountantskantoor], heeft verklaard dat hij de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 1] B.V. vanaf het vierde kwartaal 2008 tot en met oktober 2012 heeft ingediend. [verdachte] heeft de gegevens daarvoor aangeleverd.
De volgende aangiften omzetbelasting zijn ten name van [bedrijf 1] B.V. op de volgende data digitaal bij de belastingdienst ontvangen.
Tijdvak
door belastingdienst ontvangen
aangegeven omzet
3e kwartaal 2010
4 november 2010
€ 279.437
4e kwartaal 2010
29 april 2011
€ 168.195
april 2011
28 juli 2011
€ 18.937
mei 2011
28 juli 2011
€ 21.679
juni 2011
28 juli 2011
€ 23.058
april 2012
28 juli 2011
€ 71.389
juni 2012
31 juli 2012
€ 65.347
augustus 2012
13 september 2012
€ 90.763
oktober 2012
30 november 2012
€ 71.264
De FIOD heeft in een tabel de op de bankafschriften geconstateerde teruggevonden pinbetalingen uitgesplitst per tijdvak en de verschuldigde omzetbelasting ervan afgetrokken. Daarnaast heeft de FIOD de bij de belastingdienst aangegeven omzetbelasting, zoals hiervoor al is weergegeven, vermeld:
Tijdvak
aangegeven omzet
Ontvangen pin betalingen
3e kwartaal 2010
€ 279.437
€ 173.137
4e kwartaal 2010
€ 168.195
€ 190.672
april 2011
€ 18.937
€ 64.381
mei 2011
€ 21.679
€ 76.931
juni 2011
€ 23.058
€ 86.935
april 2012
€ 71.389
€ 73.874
juni 2012
€ 65.347
€ 81.726
augustus 2012
€ 90.763
€ 60.957
oktober 2012
€ 71.264
€ 130.282
Door de FIOD is berekend dat over bovengenoemde tijdvakken € 157.639 te weinig belasting is afgedragen.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank constateert dat over de tijdvakken 4e kwartaal 2010, april 2011, mei 2011, juni 2011, april 2012, juni 2012 en oktober 2012 minder omzet is aangegeven dan dat er omzet per bank is binnengekomen. Deze aangiften moeten alleen daarom al onjuist worden geacht.
Over de tijdvakken 3e kwartaal 2010 en augustus 2012 is een hoger omzetbedrag aangegeven dan het bedrag aan ontvangen pinbetalingen. Ook hier is de rechtbank evenwel van oordeel dat een onjuiste aangifte moet zijn gedaan. In dit verband wordt het volgende overwogen.
Indien de door [bedrijf 1] B.V. aangegeven totale omzet wordt vergeleken met de per bank ontvangen pinomzet, zoals in bovenstaande tabel weergegeven, zou de pinomzet in het 3e kwartaal 2010 ongeveer 62% van de totale omzet hebben uitgemaakt en in augustus 2012 67%. Gelet op de aangetroffen weekstaten zijn dergelijke verhoudingen volstrekt ongeloofwaardig, gezien de (cash-pin)omzetverhouding zoals die uit de weekstaten kan worden opgemaakt (zie de tabel op de vorige pagina: de pinomzet is blijkens de weekstaten gemiddeld 26,9% en afzonderlijk nooit meer dan 36,2%). De rechtbank is van oordeel dat de belastingaangifte omzetbelasting voor de tijdvakken 3e kwartaal 2010 en augustus 2012 dan ook onjuist moeten zijn.
[bedrijf 1] B.V., in de persoon van [verdachte], heeft onjuiste omzetgegevens verstrekt aan
[accountant] teneinde door die [betrokkene 26] overeenkomstig aangiften omzetbelasting in te dienen bij de belastingdienst. De rechtbank is van oordeel dat [bedrijf 1] B.V. en [betrokkene 26] op die wijze bewust en nauw hebben samengewerkt teneinde onjuiste belastingaangiften omzetbelasting in te dienen bij de Belastingdienst. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] zijn daar als feitelijk leidinggevenden verantwoordelijk voor. De rechtbank verwijst hier naar de criteria die zij ten aanzien van feit 1 op het punt van ‘feitelijk leidinggeven’ heeft genoemd: ook hier geldt dat [verdachte] en [medeverdachte] onvoldoende maatregelen hebben getroffen teneinde de verboden gedraging (het doen van onjuiste aangifte) te voorkomen, en dat zij daarmee bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat die verboden gedraging van de rechtspersoon zou plaatsvinden en deze aldus hebben bevorderd.
Feit 3
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte] feitelijk leiding hebben gegeven aan [bedrijf 1] B.V. in die zin dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel (feit 1) en het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting (feit 2).
Naar het oordeel van de rechtbank moet worden geconcludeerd dat [bedrijf 1] B.V. uit feit 1 inkomsten heeft verkregen die zij niet zou hebben gehad indien zij uitsluitend legaal personeel in haar onderneming had laten werken. Zo staat vast dat [bedrijf 1] B.V. voor de bewuste illegale werknemers geen loonbelasting heeft ingehouden en afgedragen. De te weinig aangegeven loonheffing door [bedrijf 1] B.V. bedraagt over de periode 1 april 2010 tot en met 30 november 2012 ruim € 700.000, zo heeft de Belastingdienst berekend.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voorts vast dat [bedrijf 1] B.V. ook inkomsten heeft verkregen uit het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, zoals gedeeltelijk onder feit 2 ten laste is gelegd. [bedrijf 1] B.V. heeft in de periode vanaf het 3e kwartaal 2010 tot en met oktober 2012 een omzet van € 810.069 bij de Belastingdienst opgegeven (zie feit 2). De Belastingdienst heeft berekend dat dit te weinig is geweest. Volgens de berekening van de Belastingdienst heeft [bedrijf 1] B.V. over de periode vanaf het tweede kwartaal 2010 tot en met november 2012 (globaal) bijna € 5.000.000 te weinig aan omzet aangegeven. Volgens de Belastingdienst is hierdoor over de periode 1 april 2010 tot en met 30 november 2012 een belastingnadeel ontstaan van ruim € 1.000.000.
Er is onderzoek gedaan naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V (met nummer 480881634). Dit onderzoek heeft uitgewezen dat op de bankrekening in de periode van 1 november 2011 tot en met 30 april 2012 in totaal € 446.424,83 is bijgeschreven en dat in diezelfde periode middels verschillende betalingen € 497.201,72 is afgeboekt, onder meer door betalingen aan crediteuren.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat een substantieel deel van het vermogen van [bedrijf 1] B.V. afkomstig is uit misdrijven als hiervoor omschreven en het (mogelijk) legale gedeelte van het vermogen van [bedrijf 1] B.V. niet individualiseerbaar is.
Gelet hierop en op de globale omvang van het criminele vermogen van [bedrijf 1] B.V. merkt de rechtbank de bedragen die in de periode vanaf 1 november 2011 tot en met 30 april 2012 door of namens [bedrijf 1] B.V. vanaf deze bankrekening aan derden zijn betaald, aan als (middellijk) uit enig misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen; in zoverre heeft [bedrijf 1] B.V. geldbedragen omgezet terwijl zij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Dit betekent dat het verweer van de raadslieden, dat geen sprake zou zijn geweest van een voor het witwassen (zoals aan verdachten ten laste gelegd) relevante handeling, wordt verworpen.
Gelet op de duur en de frequentie van het witwassen, heeft [bedrijf 1] B.V. zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben hieraan feitelijk leidinggegeven. Hier geldt – mutatis mutandis – dezelfde overweging als bij feit 1 en 2. De conclusie is dat de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht.
Op 8 december 2012 is de woning aan [adres 1] te Den Haag doorzocht. Op de eerste verdieping werd een vuurwapen met een los magazijn met patronen aangetroffen.Uit onderzoek naar het vuurwapen bleek dat het gaat om een vuurwapen van het merk Sundance, model Laser 25, kaliber .25 auto/6.35 mm. Het is een vuurwapen dat valt in categorie III sub 1 van artikel 2, lid 1, van de Wet wapens en munitie. De munitie bestaat uit zes stuks scherpe patronen van het merk Sellier & Bellot van het kaliber 6.35. De patronen zijn munitie van de categorie III als bedoeld in artikel 2, lid 2, van de Wet wapens en munitie.[verdachte] heeft verklaard dat het vuurwapen dat in de woning aan [adres 1] is aangetroffen van hem is.Met betrekking tot dit vuurwarpen en deze munitie kan feit 4 dienovereenkomstig wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte ervan op de hoogte was dat er munitie aanwezig was in de winkel aan de [adres 2]. De verdachte wordt in zoverre van feit 4 vrijgesproken.
Is er sprake van (deelneming aan) een criminele organisatie?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag dient de rechtbank vervolgens te beoordelen welke verdachten tot deze organisatie behoren alsmede de vraag te beantwoorden of en, zo ja, hoe, de betreffende verdachte aan de organisatie heeft deelgenomen.
Juridisch kader
Onder “een organisatie” als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. [bedrijf 1] B.V. kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen als een dergelijke organisatie worden aangemerkt.
Om als criminele organisatie aangemerkt te worden, dient de organisatie het oogmerk tot het plegen van misdrijven te hebben. Ook van een dergelijk oogmerk is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. Uit al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt van een langer bestaand en gestructureerd samenwerkingsverband, gericht op mensensmokkel, het doen van onjuiste belastingaangiften, gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen en munitie.
[bedrijf 1] B.V. is op initiatief van [verdachte] opgericht. Hij kan daarmee worden aangemerkt als oprichter in de zin van artikel 140 Sr. Bovendien hebben zowel [verdachte] als [medeverdachte], als feitelijk leidinggevenden van [bedrijf 1] B.V. bewust een wezenlijke rol gespeeld bij de strafbare activiteiten van deze criminele organisatie.
Daarmee komt de rechtbank tot de slotsom dat feit 5 bewezen kan worden verklaard. De opvatting van de raadslieden dat artikel 140 Sr buiten toepassing dient te blijven omdat de strafbare gedragingen die onder dit feit ten laste zijn gelegd ook in de overige feiten terugkomen, vindt geen steun in het recht. In zoverre wordt het verweer verworpen.