ECLI:NL:RBDHA:2014:12850
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, een ondernemer, in beroep ging tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. De Belastingdienst had aan eiser navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij niet-aangegeven bedragen als omzet waren aangemerkt. Eiser betwistte deze kwalificatie en stelde dat de bedragen die aan hem waren uitgereikt in de vorm van depotnota's niet tot zijn omzet gerekend mochten worden. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in het leveren van bewijs was geslaagd dat deze bedragen niet tot de omzet van 2008 behoorden. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de bedragen terecht had bijgeteld bij het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser.
De rechtbank behandelde ook het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade, dat voortkwam uit de lange duur van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden, aangezien de uitspraak binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift was gedaan. Hierdoor werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, in aanwezigheid van griffier mr. T. Blauw, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.